Argumenten voor de evolutietheorie (Maureen)

Argumenten voor de evolutietheorie
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Argumenten voor de evolutietheorie

Slide 1 - Tekstslide

De vorige les heb je verschillende voorbeelden van evolutie gezien.



Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
Je kent een aantal argumenten voor de evoltietheorie.

Je kunt omschrijven wat overeenkomsten en verschillen bij verschillende soorten organismen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.

Je kunt uitleggen wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.

Slide 3 - Tekstslide

Inhoud van deze les
- Slides met voorbeelden van argumenten voor de evolutietheorie

- Filmpjes met uitleg 

- Vragen  bij opdracht Evolutie

- Zijn er vragen of onduidelijkheden? Via de chat kun je vragen stellen.

Slide 4 - Tekstslide

Argumenten voor de evolutietheorie
1. Fossielen
2. Overeenkomst in bouw
3. Rudimentaire organen
4. Overeenkomst in embryonale ontwikkeling
5. Andere overeenkomsten

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn fossielen?
Fossielen zijn versteende resten van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten. Fossielen kunnen ontstaan als resten van organismen snel worden bedekt door sedimenten (afzettingen van bijvoorbeeld zand- of kleideeltjes). Bacteriën en schimmels krijgen dan niet de kans om de resten volledig af te breken omdat er dan geen lucht meer bij kan komen.
Meestal worden de harde delen van organismen gevonden, zoals botten en tanden, omdat de zachte delen meestal te snel vergaan om te kunnen fossiliseren.

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn fossielen?
- versteende overblijfselen van   organismen.
- Fossielen ondersteunen de evolutietheorie omdat het overblijfselen zijn van de harde delen van een organisme.
- Deze harde delen zitten in diepe oude aardlagen.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe ontstaan fossielen?
Van links naar rechts: Een dier sterft en wordt bedekt door sedimenten. Meestal vergaan de zachte delen. De botten kunnen veranderen in fossielen doordat er telkens nieuwe lagen sedimenten om de oudere lagen komen. Fossielen kunnen worden gevonden als door afgraving of erosie de bovenliggende aardlagen worden weggehaald.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe ontstaan fossielen?
Met bepaalde technieken en onderzoeken kunnen we bepalen hoe oud een sedimentlaag is. Normaal gesproken kun je zeggen, dat hoe dieper je graaft, des te ouder de aardlaag zal zijn. Stel dat bepaalde fossielen van sommige organismen, alleen worden gevonden in lagen van dezelfde ouderdom. Dus niet in lagen die ouder zijn, en niet in jongere lagen. Dan betekent dit, dat het dier daarvoor niet bestond en op een gegeven moment ook is uitgestorven. Dit zorgt ervoor dat fossielen een argument kunnen zijn voor de evolutietheorie. De evolutietheorie gaat namelijk uit van het uitsterven van soorten en het ontstaan van nieuwe soorten.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe ontstaan fossielen?
In de figuur hiernaar zie je bijvoorbeeld dat de schedel van een bepaald soort dinosaurus alleen gevonden wordt in de licht gele aardlaag. Dit zou betekenen dat deze dinosaurus alleen heeft geleefd in de periode waarin deze aardlaag is gevormd.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Je krijgt een aantal vragen fossielen
Voor het beantwoorden van de vragen kun je de volgende bronnen gebruiken:

1. De informatie uit de slides hierboven gebruiken.

2. De filmpjes uit de slides hierboven bekijken.

3. Een vraag via de chat stellen.

Slide 13 - Tekstslide

Bekijk de figuur hiernaast. Hierin zijn schematisch een aantal aardlagen aangegeven.
Beantwoord met behulp van de figuur de volgende vier vragen:

Slide 14 - Tekstslide

Welk organisme dat nu nog leeft bestaat al het langste? (kleur invullen)

Slide 15 - Open vraag

In welke periode is er iets gebeurd waardoor er veel soorten zijn uitgestorven? (cijfer invullen)

Slide 16 - Open vraag

In een periode zijn de omstandigheden blijkbaar gunstig geweest voor het ontstaan van veel nieuwe soorten welke periode was dat? (cijfer invullen)

Slide 17 - Open vraag

Leg uit waarom het voor fossilisatie van de resten van een organisme belangrijk is dat deze resten van de lucht worden afgesloten.

Slide 18 - Open vraag

Welk organisme heeft het kortste op de aarde geleefd? (kleur invullen). Ga er van uit dat de periodes waarin de aardlagen zijn gevormd ongeveer even lang hebben geduurd.

Slide 19 - Open vraag

Leg uit waardoor in het algemeen alleen de skeletten en andere delen van organismen fossiliseren

Slide 20 - Open vraag

Er zijn veel fossielen van eieren van dinosauriërs gevonden. Deze lijken op eieren van reptielen. Doordat eieren van vissen anders gebouwd zijn dan eieren van reptielen vindt men zelden fossielen van eieren van vissen. Door welk verschil in bouw vindt men wel veel fossielen van eieren van dino's en zelden fossielen van eieren van vissen?

Slide 21 - Open vraag

Leg uit dat fossielen een argument vormen voor de evolutietheorie

Slide 22 - Open vraag

2. Overeenkomst in bouw
Een ander argument voor de evolutietheorie is de overeenkomst in de bouw van organen bij verschillende organismen. Waarschijnlijk zijn deze organen uit dezelfde grondvorm ontstaan, en daarmee hebben deze organismen waarschijnlijk ook dezelfde voorouder gehad.

Omdat verschillen in milieu er voor hebben gezorgd dat organismen zich hebben moeten aanpassen aan hun omgeving, hebben die organen een vorm gekregen die bij de functie past die ze moeten uitoefenen.

Slide 23 - Tekstslide

2. Overeenkomst in bouw

In de afbeelding hiernaast zie je een voorbeeld van zo'n overeenkomst in bouw. Bij de mens, de kat, de walvis en de vleermuis zijn in de armen, voorpoten, vinnen en vleugels nog steeds dezelfde botjes te vinden. Ze zijn alleen anders van vorm, omdat ze zijn aangepast aan de functie die ze uitoefenen. Neem bijvoorbeeld het oranje gekleurde bot. Bij ons is dat het spaakbeen. Bij de kat, de walvis en de vleermuis kun je dit bot terugvinden. Bij de vleermuis is dit bot echter dunnen en lichter. Dat is logisch, omdat een vleermuis moet kunnen vliegen.

Slide 24 - Tekstslide

Je krijgt een aantal vragen over de overeenkomst in bouw
Voor het beantwoorden van de vragen kun je de volgende bronnen gebruiken:

1. De informatie uit de slides hierboven gebruiken.

2. De filmpjes uit de slides hierboven bekijken.

3. Een vraag via de chat stellen.

Slide 25 - Tekstslide

walvis
hond
mens
Vogel

Slide 26 - Sleepvraag

Stuurorgaan
grijporgaan
looporgaan
vliegorgaan

Slide 27 - Sleepvraag

Hiernaast zie je een vleugel van een libelle. Hebben de vleugel van een libelle en de vleugel van een vleermuis dezelfde bouw? En hebben ze dezelfde functie?

Slide 28 - Open vraag

Welke van deze organen vertonen veel overeenkomst in bouw?
A
De vleugel van de vleermuis en de poot van een reptiel
B
De vleugel van een vlinder en de poot van een reptiel
C
De vleugel van een vlinder en de vleugel van een vleermuis

Slide 29 - Quizvraag

Leg uit dat de overeenkomst in bouw bij organen met verschillende functie een argument zijn voor de evolutietheorie.

Slide 30 - Open vraag

3. Rudimentaire organen

Door aanpassingen aan het milieu kunnen bepaalde organen hun functie verliezen. In de loop van de evolutie verdwijnen de organen. Soms zijn er nog resten terug te vinden. Bijvoorbeeld het heupbeen van een python. Rudimentaire organen zijn organen die geen functie meer hebben.

Slide 31 - Tekstslide

3. Rudimentaire organen bij de mens
De blinde darm bij planteneters is goed ontwikkeld. Het helpt de dieren om plantaardig voedsel beter te verteren.
Mensen hebben nog wel een blinde darm, maar deze heeft grotendeels zijn functie verloren omdat wij omnivoren zijn, en dus ook vlees eten dat makkelijker te verteren is.
Dat wij mensen een rudimentaire blinde darm hebben, is wel een aanwijzing die het aannemelijk maakt dat mensen een voorouder hebben die een planteneter was.

Een ander rudimentair orgaan bij mensen is het staartbeen. De onderste wervels van de wevelkolom bestaan uit staartwervels. Een voorouder van de mens is waarschijnlijk een dier geweest met een staart die gebruikt werd als steun- of grijporgaan.

Slide 32 - Tekstslide

Welke functie heeft het bekken bij de meeste zoogdieren?

Slide 33 - Open vraag

Heeft het bekken bij een walvis ook deze functie?

Slide 34 - Open vraag

Leg uit wat er bedoeld wordt met een rudimentair orgaan.

Slide 35 - Open vraag

Een vis heeft geen bekken. Zijn walvissen in de evolutie waarschijnlijk ontstaan uit vissen of uit landzoogdieren?

Slide 36 - Open vraag

Python's hebben een rudimentair bekken. Zullen de voorouders van een python poten hebben gehad?

Slide 37 - Open vraag

Wat is de functie van de blindedarm bij veel plantenetende zoogdieren?

Slide 38 - Open vraag

Is het waarschijnlijk dat een voorouder van de mens een planteneter is geweest?

Slide 39 - Open vraag

Leg uit dat rudimentaire organen een argument vormen voor de evolutietheorie

Slide 40 - Open vraag

4. Overeenkomst in embryonale ontwikkeling

Een 4e argument voor de evolutietheorie is de overeenkomst in de embryonale ontwikkeling. In de afbeelding hiernaast zie je dat embryo's in het begin van hun ontwikkeling erg veel op elkaar lijken. Hoe ouder ze worden doe meer verschil je ziet.
De overeenkomst die je ziet kan erop wijzen dat ze een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad.

Slide 41 - Tekstslide

Voor de volgende vragen kun je de afbeelding hiernaast gebruiken.

Slide 42 - Tekstslide


In welk stadium (A, B of C) lijken de organismen het meest op elkaar?

Slide 43 - Open vraag

Is dit het jongste of het oudste stadium?

Slide 44 - Open vraag

In afbeelding 17 zijn 6 soorten dieren weergegeven. Van welke dieren vertoont de embryonale ontwikkeling de meeste overeenkomst met die van de vis (zalm)

Slide 45 - Open vraag

Welke groep van de gewervelden vertoont de meeste verwantschap met de vissen?

Slide 46 - Open vraag

Leg uit dat de overeenkomst in de embryonale ontwikkeling bij verschillende soorten organismen een argument vormt voor de evolutietheorie

Slide 47 - Open vraag

5. Andere overeenkomsten

* Bij verschillende organismen zie je dat bepaalde processen vergelijkbaar verlopen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hoe de celdeling gaat. 

* Bij verschillende organismen zie je dat de bouw van de cellen op dezelfde manier opgebouwd is

* Bij verschillende organismen is de samenstelling van stoffen vergelijkbaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de samenstelling van DNA of bepaalde eiwitten.

Slide 48 - Tekstslide

Heb je je leerdoelen behaald? Zie de 3e slide.

Op de volgende slide vind je extra uitleg over de leerdoelen die bij deze les horen.

Slide 49 - Open vraag

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video