03 - Gesprekken voeren

Gesprekken voeren
Spreekvaardigheid
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Gesprekken voeren
Spreekvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
- welke vaardigheden een rol spelen bij het voeren van gesprekken;
- hoe je voorbeelden van goede en slechte gespreksvaardigheden kunt herkennen en verbeteren.
- hoe je in een gesprek de juist vragen kunt stellen.

Slide 2 - Tekstslide

Het voeren van gesprekken
Begin vorig jaar hebben we het gehad over communicatie. Het voeren van een gesprek is een voorbeeld van communicatie.

Bij het voeren van een gesprek gaat het om verbale en non-verbale communicatie.

We onderscheiden verschillende soorten gesprekken.

Slide 3 - Tekstslide

Formeel of informeel
Er is een verschil tussen formele of informele gesprekken.

Formele gesprekken hebben een zakelijk karakter. Dit soort gesprekken bereid je meestal voor: je weet welke boodschap je wilt overbrengen.

Informele gesprekken ontstaan vaak spontaan en zijn meestal niet voorbereid.

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken van gesprekken
Bij gesprekken is er altijd een 'zender' en een 'ontvanger'. Het bijzondere hierbij is dat tijdens het gesprek deze rollen continu wisselen.

Bij gesprekken gaat het niet alleen om wat er wordt gezegd, maar ook om de non-verbale communicatie.

Slide 5 - Tekstslide

Aandachtspunten gesprek
Als je een gesprek voert, let dan op de volgende zaken:
- stem de inhoud en de toon af op de gesprekspartner;
- kijk je gesprekspartner goed aan en let op non-verbale uitingen;
- houd je boodschap kort en krachtig en formuleer duidelijk;
- spreek rustig en duidelijk en geef de ander de kans om te reageren;
- let op je eigen non-verbale communicatie: kom actief en geïnteresseerd over!

Slide 6 - Tekstslide

Juiste informatie
Om in een gesprek de gewenste informatie te achterhalen, is het belangrijk om de juiste vragen te stellen. 

Hiervoor is het belangrijk door af te wisselen tussen open en gesloten vragen. 

Daarnaast luister je goed en vraag je door als er zaken onduidelijk zijn. 

Slide 7 - Tekstslide

Open en gesloten vragen
Bij open, neutrale vragen geef je je gesprekspartner duidelijk de mogelijkheid om voor zijn of haar mening uit te komen. 

Bij gesloten vragen beperk je het aantal antwoordmogelijkheden; bij suggestieve vragen laat je je eigen mening al doorklinken. 

Slide 8 - Tekstslide

Soorten vragen
Open, neutrale vraag: Wat vond je van de wedstrijd van gisteren? 

Gesloten, suggestieve vraag: Heb je gisteren ook zo van de wedstrijd genoten? 

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Werk nu in alle rust aan opdracht 1 tot en met 3 en 7 tot
en met 9 op pagina 62 tot en met  64.


Slide 10 - Tekstslide