Herhalingsles psv en bzv en telwoorden

Herhalingsles 
H3 en H4 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles 
H3 en H4 

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je leren voor de toets?
  • 3.5 woorden
  • 3.7 grammatica: persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord, telwoorden, zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord. 
  • 3.8 spelling: hoofdletters correct gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je leren voor de toets? 

  • 4.5 woorden
  • 4.7 grammatica : het naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord 
  • 4.8 spelling: apostrof, trema en accent 

Slide 3 - Tekstslide

3.7 Persoonlijk en bezittelijk vnw
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar:



 een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,
jou, ons, hen, mij, hem..........




Slide 4 - Tekstslide

Het bezittelijk vnw
Het bvnw geeft een bezit aan. Het komt voor samen met een ZN.



Dat is mijn fiets.
Het is jouw boek.
Daar loopt zijn vader.


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 9 - Quizvraag

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 10 - Quizvraag

bezittelijk voornaamwoord
Doet
jullie
computer
ook
zo
raar?
Hun
auto
is
duurder

Slide 11 - Sleepvraag

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 12 - Sleepvraag

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen. 
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 13 - Tekstslide

Volgende uur: 3.7 telwoorden

Slide 14 - Tekstslide

3.7 Telwoorden 

Slide 15 - Tekstslide

Doel

Ik weet wat hoofd-en rangtelwoorden zijn

Ik ken het verschil tussen bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoorden

Ik ken het verschil tussen bepaalde en onbepaalde rangtelwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Hoofd-en rangtelwoorden

hoofdtelwoorden (htw):

geven een hoeveelheid aan

1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

rangtelwoorden (rtw):

geven een volgorde aan

eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

bepaald of onbepaald telwoord

bepaald telwoord (btw)

het aantal is bekend.

vijf, 5, vijftig, 50


onbepaald telwoord (otw)

het aantal is niet bekend.
veel, weinig, enkele

Slide 19 - Tekstslide

Bepaald hoofdtelwoord


Noemt een bekend aantal of bekende hoeveelheid

Voorbeeld

Zeven boeken, zesendertig koeien, drie vijfde van de klas

Slide 20 - Tekstslide

Onbepaald hoofdtelwoord


Noemt een onbekend aantal of onbekende hoeveelheid

Voorbeeld

Veel boeken, weinig koeien, enkele leerlingen


Slide 21 - Tekstslide

Bepaald rangtelwoord


Geeft een bekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Zevende, zesendertigste

Slide 22 - Tekstslide

Onbepaald rangtelwoord


Geeft een onbekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Middelste, zoveelste, laatste, hoeveelste

Slide 23 - Tekstslide

Nog even op een rijtje

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 25 - Tekstslide

4
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 26 - Quizvraag

veel
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 27 - Quizvraag

vijfde
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 28 - Quizvraag

zoveelste
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 29 - Quizvraag

sommige
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 30 - Quizvraag

Veel leerlingen hebben voor die toets een voldoende gehaald.
Welk woord is 'veel'?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 31 - Quizvraag

Hoe noem je
"tweede - tachtigste - honderdste"?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 32 - Quizvraag

Sleep de woordsoorten naar de juiste voorbeelden.
op, na, voor, gedurende
opbergen, zijn, keek, gelopen
de, het, een
vijf, weinig, tiende, laatste
prachtig, Nederlandse, groot
Utrecht, meisje, geld, kapper
lidwoord (lw)
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
werkwoord (ww)
voorzetsel (vz)
telwoord (tw) (hoofd- en rang-)

Slide 33 - Sleepvraag