In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Heute
Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
Herhaling voorzetsels 3e naamval
Havo 3: de der-groep
Slide 1 - Tekstslide
Ik kan in een zin de pv, het onderwerp en het lijdend voorwerp vinden.
ja
weet ik niet zeker
nee
Slide 2 - Poll
woordjes van de der-groep
Slide 3 - Woordweb
Je kunt een zinsdeel door hij of hem vervangen.
A
hij=ond; hem=lijd vwp
B
hij=lijd vwp; hem=ond
Slide 4 - Quizvraag
de der-groep
Slide 5 - Tekstslide
de der-groep
We gaan nu oefenen:
1. kijk of er voorzetsels in de zin staan.
2. ontleed de zinnen.
3. vul de naamval in.
Na het invullen vraag ik na hoe je aan het antwoord bent gekomen.
Slide 6 - Tekstslide
Welch... Garten (m) ist am schönsten?
Slide 7 - Open vraag
Opdracht 4.3 Grammatik: woorden van de der-groep Vul de juiste uitgangen achter de woorden van de der-groep in. Let op: ontleed iedere zin (gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp). Kijk ook of er een voorzetsel in de zin voorkomt waarna je de 4e naamval moet gebruiken! Vul, als er geen extra uitgang moet komen, een 'x' in. 1 Welch er Garten (m) ist am schönsten?
Dies... Garten (m) ist am schönsten!
Slide 8 - Open vraag
Hast du dies.... Aufgabe (v) gemacht?
Slide 9 - Open vraag
Jed... Haus (o) hat solch... Fenster (mv).
Slide 10 - Open vraag
Hieronder zie je de der-groep
Dit leer je uit je hoofd.
1e
der Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
4e
den Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
1e
dein Mann
dein Auto
deine Frau
deine Kinder
4e
einen Mann
ein Auto
eine Frau
keine Kinder
Slide 11 - Tekstslide
Vul het juiste lidwoord aan: Frau in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 12 - Quizvraag
Vul het juiste lidwoord aan: Mann in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 13 - Quizvraag
Und jetzt üben!
Je gaat de juiste naamval invullen:
Typ het volgende uit:
1. Gezegde (gz)
2. Onderwerp (ow) ook wel 1e naamval
3. Lijdend voorwerp (lv) ook wel 4e naamval
4. Vul als laatste de goede naamval in.
Slide 14 - Tekstslide
Dies ... Kunde (m) hat Zeitschriften gekauft.
Slide 15 - Open vraag
Welch... Frau hat all... Kinder (mv) im Einkaufszentrum gesehen.
Slide 16 - Open vraag
Ich habe schon manch... Länder (mv) besucht.
Slide 17 - Open vraag
Jed... Kind (o) bekommt ein Geschenk.
Slide 18 - Open vraag
1. Ik kan een zin nu wel in het Duits ontleden.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben
Slide 19 - Quizvraag
2. Ik kan de 1e en 4e naamval invullen in een zinsdeel.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben
Slide 20 - Quizvraag
3. Ik kan uitleggen wanneer ik de 1e of 4e naamval moet gebruiken.