Hoofdstuk 3: Over goed en kwaad

Over goed en kwaad





Doordenken
Hoofdstuk 3
1 / 86
volgende
Slide 1: Tekstslide
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 86 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 300 min

Onderdelen in deze les

Over goed en kwaad





Doordenken
Hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1: Goed en kwaad
  • Vragen over goed en kwaad zijn filofische vragen
  • Soms is het duidelijk wat "goed" en "slecht" is
  • Maar: vaker is dit niet duidelijk, of zit het er tussenin
  • Blz. 39: 3 voorbeelden van goed, slecht of neutraal. 
  • Lees bladzijde 39. 

Slide 2 - Tekstslide

Opdrachten
Nu worden er een aantal voorbeelden voor gelezen.
Bepaal van elk voorbeeld of dit goed, slecht of neutraal is. 

Slide 3 - Tekstslide

Je ziet een Cola Blikje op het trottoir
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 4 - Quizvraag

Je gooit een Cola Blikje op straat
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 5 - Quizvraag

Je gooit een Cola Blikje in een prullenbak
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 6 - Quizvraag

Vriend(in) in het ziekenhuis
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 7 - Quizvraag

Elke dag op de fiets naar school
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 8 - Quizvraag

Baby gered uit auto
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 9 - Quizvraag

Iemand de weg wijzen
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 10 - Quizvraag

Opzet of ongeluk?
A
Goed
B
Slecht
C
Neutraal

Slide 11 - Quizvraag

Goed
Slecht
Neutraal
Geef een voorbeeld van goed gedrag of een voorbeeld van slecht gedrag

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Video

Bisschop Muskens van Breda kon best begrijpen dat mensen die armoe lijden omdat ze moeten leven van een bijstandsuitkering, zwart proberen bij te verdienen. Hij veroordeelde deze zwartwerkers niet. Ook over het stelen van een brood door een arme zou hij geen probleem maken. 

Slide 14 - Tekstslide

Waar plaatst Muskens de zwartwerker?
A
Goed
B
Kwaad
C
Neutraal

Slide 15 - Quizvraag

Ben je het met Muskens eens?
Waar plaats jij de zwartwerker?
A
Goed
B
Kwaad
C
Neutraal

Slide 16 - Quizvraag

Waar plaatst Muskens het stelen van een brood?
A
Goed
B
Kwaad
C
Neutraal

Slide 17 - Quizvraag

Ben je het met Muskens eens?
Waar plaats jij het stelen van een brood?
A
Goed
B
Kwaad
C
Neutraal

Slide 18 - Quizvraag

Paragraaf 2: Normen en Waarden
  • 2.1: Normen of regels?
  • Overal waar mensen samen leven zijn er regels.
  • Soms worden ze medegedeeld, soms zie je ze en soms zijn ze in detail uitgeschreven.
  • Maar waarom bestaan er regels?

Slide 19 - Tekstslide

Paragraaf 2: Normen en Waarden
  • 1. Zonder regels kunnen mensen niet samen leven.
  • Denk bijvoorbeeld aan het verkeer of voetbal.
  • De regels hoeven niet logisch te zijn.
  • Belangrijk is wel dat er regels zijn en iedereen zich er aan houdt.

Slide 20 - Tekstslide

Paragraaf 2: Normen en Waarden
  • 2. Regels zorgen ervoor dat wat mensen belangrijk vinden, ook werkelijk gebeurt. 
  • Bijvoorbeeld: gezondheidszorg of huiswerk maken.
  • Deze regels zijn niet willekeurig of onlogisch.
  • Mensen moeten het er ook mee eens zijn. 
  • Maar: het is moeilijk vast te stellen of een regel goed en zinvol is.
  • Lees bladzijde 40. 

Slide 21 - Tekstslide

Welke regel hoort bij deze foto?

Slide 22 - Open vraag

Welke regel hoort bij deze foto?

Slide 23 - Open vraag

Welke regel hoort bij deze foto?

Slide 24 - Open vraag

Welke regel hoort bij deze foto?

Slide 25 - Open vraag

Nu volgen een aantal wetten en/of regels.
Geef van elk aan of je deze zinvol of niet zinvol vindt.
Bedenk ook waarom.

Slide 26 - Tekstslide

De volledige leerplicht van 5 tot 16 jaar. (Spijbelen is strafbaar volgens de Nederlandse wet).
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 27 - Quizvraag

Op een woonerf harder dan stapvoets fietsen, is in Nederland strafbaar.
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 28 - Quizvraag

Je fiets niet op slot zetten op openbare plaatsen, is in sommige Nederlandse plaatsen strafbaar.
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 29 - Quizvraag

Verbod voor vrouwen van meer dan 90 kilo om in korte broek paard te rijden. Dit verbond geldt in Brewton, Alabama (V.S.).
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 30 - Quizvraag

Een bestuurder van een auto mag tijdens het rijden niet op de achterbank zitten. Dit verbod geldt in Londen.
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 31 - Quizvraag

Verbod in Nederland om op straat harde muziek te laten horen.
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 32 - Quizvraag

In Nederland kan een persoon die seks heeft met iemand tussen de 12 en 16 jaar strafbaar zijn.
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 33 - Quizvraag

Onder de 18 jaar mag je geen alcohol drinken en mag aan jou geen alcohol verkocht worden.
A
Zinvol
B
Niet zinvol

Slide 34 - Quizvraag

Noem een regel waarvan je vindt dat deze niet zinvol is.

Slide 35 - Open vraag

Paragraaf 2: Normen en Waarden
  • 2.2: Waarden
  • Regels zijn gebaseerd op wat mensen belangrijk vinden
  • Dit noemen we waarden
  • Door regels kun je waarden in de praktijk brengen
  • Lees bladzijde 41-42.

Slide 36 - Tekstslide

Welke waarde is belangrijk?
Minstens drie keer per dag met de hond wandelen.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 37 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Laat je vriend(in) niet in de steek als je verkering krijgt.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 38 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Matig zijn met eten en drinken en snoepen.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 39 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Aan sport doen is belangrijker dan winnen.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 40 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Help je vriend(in) als die het moeilijk heeft.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 41 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Voldoende bewegen.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 42 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Geen eieren eten tenzij scharreleieren.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 43 - Quizvraag

Welke waarde is belangrijk?
Het spel stilleggen als een speler geblesseerd raakt.
A
Gezondheid
B
Sportiviteit
C
Trouw
D
Dierenliefde

Slide 44 - Quizvraag

Paragraaf 2: Normen en Waarden
  • 2.3: Ethiek
  • Ethiek is het nadenken over goed en kwaad
  • Je praat dan over wat mensen zouden moeten doen, niet over wat ze echt doen
  • Wat je hoort te doen botst wel eens met wat je echt doet

  • Lees bladzijde 42.

Slide 45 - Tekstslide

Ethische vraag?
Zal ik later gelukkig worden?
A
Ja
B
Nee

Slide 46 - Quizvraag

Ethische vraag?
Mogen arme mensen voedsel stelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 47 - Quizvraag

Ethische vraag?
Waar draait het om in het leven?
A
Ja
B
Nee

Slide 48 - Quizvraag

Ethische vraag?
Waarom stierf hij of zij zo jong?
A
Ja
B
Nee

Slide 49 - Quizvraag

Ethische vraag?
Waar komt alles wat bestaat eigenlijk vandaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 50 - Quizvraag

Ethische vraag?
Is er leven na de dood?
A
Ja
B
Nee

Slide 51 - Quizvraag

Ethische vraag?
Moet je altijd eerlijk zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 52 - Quizvraag

Ethische vraag?
Kun je bewijzen dat iets echt mooi is?
A
Ja
B
Nee

Slide 53 - Quizvraag

Zoek een foto van een cultuur met andere normen en waarden dan de onze en beschrijf de verschillen.

Slide 54 - Open vraag

Paragraaf 3: De Gouden Regel
  • Hoe weet je nu wat goed en kwaad is?
  • Kijk naar jezelf: vind jij iets niet leuk, doe het dan niet bij een ander. 
  • 1. Vind je het gedrag van een ander naar jou prettig?
  • 2. Zo nee, dan geldt dit andersom waarschijnlijk ook.
  • 3. Handel ernaar!
  • Lees bladzijde 43-44. 

Slide 55 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 56 - Tekstslide

Is deze formulering positief of negatief?

Wat je haat, doe dat een ander niet aan.

A
Positief
B
Negatief

Slide 57 - Quizvraag

Is deze formulering positief of negatief?

Alles wat je wilt dat de mensen voor jou doen, doe dat ook voor hen.

A
Positief
B
Negatief

Slide 58 - Quizvraag

Is deze formulering positief of negatief?

Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.

A
Positief
B
Negatief

Slide 59 - Quizvraag

Is deze formulering positief of negatief?

Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden.

A
Positief
B
Negatief

Slide 60 - Quizvraag

Is deze formulering positief of negatief?

Dat zou zelf ook rot vinden, doe dat dus niet!

A
Positief
B
Negatief

Slide 61 - Quizvraag

Is deze formulering positief of negatief?

Niemand van jullie is een gelovige tenzij hij zijn naaste toewenst wat hij zichzelf toewenst.

A
Positief
B
Negatief

Slide 62 - Quizvraag

Is deze formulering positief of negatief?

Kwets anderen niet met wat jou kwetst.
A
Positief
B
Negatief

Slide 63 - Quizvraag

Paragraaf 4: Wat is een deugd?
  • 4.1: Deugd: een goede eigenschap. 
  • Goede eigenschappen zijn deugden: iets wat je altijd bent.
  • Je kunt ook slechte eigenschappen: ondeugden.
  • Deugden en ondeugden horen bij je persoonlijkheid.

  • Lezen blz. 47


Slide 64 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 65 - Tekstslide

Paragraaf 4: Wat is een deugd?
  • 4.2: Oefenen in deugd
  • Deugden doe je automatisch, zonder nadenken.
  • Hier kun je op oefenen: het is een vaardigheid.
  • Voor een deel gebeurt dit al tijdens de opvoeding.

  • Lezen blz. 47-48.


Slide 66 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 67 - Tekstslide

Opdracht:
Schrijf een opstel: 
"Worden mensen die een goed (deugdzaam) leven leiden gelukkiger dan mensen die egoïstisch zijn?"
Haal argumenten uit paragraaf.

Geef ook je eigen mening.
Getypt en geprint inleveren: Arial 12, ongeveer half kantje. 

Slide 68 - Tekstslide

Paragraaf 5: Dapperheid
  • 5.1: Dapperheid - 3 kenmerken.
  • 1. Het moet gaan om een goed doel.
  • 2. Je hebt praktisch inzicht nodig:
  • gevaar voor overschatting en onderschatting
  • 3. Overwinnen van angst en actie ondernemen.
  • Pas op: dapperheid is niet hetzelde als lef of stoer.
  • Lezen blz. 48. 

Slide 69 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 70 - Tekstslide

Stel: iemand verdrinkt. Zijn al degenen die NIET in het water springen laf?

Slide 71 - Open vraag

Paragraaf 5: Dapperheid
  • 5.2: De deugd ligt in het midden.
  • Aristoteles: de deugd ligt tussen twee uitersten.
  • Echter: nooit exact in het midden.
  • Voor dapperheid heb je meer overmoed nodig dan lafheid.

  • Lezen blz. 50. 

Slide 72 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 73 - Tekstslide

Dapperheid.
Dapper zijn betekent dat je je angst voor gevaren overwint. Je zet je over je angst heen.
Geef bij de volgende voorbeelden aan om welke gevaren het gaat. 

Slide 74 - Tekstslide

In de klas wordt een leerling steeds opnieuw gepest door een hele groep. Jij doet wel eens mee maar vindt het nu onderhand genoeg. Je zegt openlijk in de klas dat iedereen er mee op moet houden.

Slide 75 - Open vraag

Je moeder is ziek en kan vandaag niet met oma gaan wandelen; oma zit al een half jaar in een rolstoel/ Ze vraagt aan jou of jij zo dadelijk met oma wilt gaan wandelen. Je doet wat je moeder vraagt ook al staan je vrienden buiten te wachten.

Slide 76 - Open vraag

Je ziet op een afstandje dat een vriend van je door een groep potige kerels wordt lastig gevallen. Je stapt er op af want je laat dit niet gebeuren.

Slide 77 - Open vraag

Paragraaf 6: Eerlijkheid
  • 6.1: Waarom eerlijk zijn?
  • Waarom moet je eerlijk zijn en moet dat altijd?
  • Door eerlijkheid kan je altijd elkaar vertrouwen.
  • Zonder eerlijkheid en vertrouwen kunnen mensen niet samenleven. 

  • Lezen blz. 51

Slide 78 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 79 - Tekstslide

Elke dag moet je vertrouwen op eerlijkheid van anderen. Geef hiervan een voorbeeld.

Slide 80 - Woordweb

Paragraaf 6: Eerlijkheid
  • 6.2: Over oneerlijkheid
  • Waarom is er zoveel oneerlijkheid?
  • 1. Gebrek aan dapperheidof moed. 
  • 2. Eigenbelang: je denkt er voordeel van te hebben.
  • 3. Een andere waarde heeft voorrang: waardenconflict.
  • Soms heb je goede redenen om  waarden te vergeten.
  • Lezen blz. 53.

Slide 81 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 82 - Tekstslide

Soms spreken mensen niet de waarheid.
Geef een reden waarom niet?

Slide 83 - Woordweb

Soms wordt over de waarheid gezwegen. Geef een voorbeeld waarbij jij dit liegen vindt.

Slide 84 - Open vraag

Soms wordt over de waarheid gezwegen, maar kan dit goed zijn.
Geef hiervan een voorbeeld.

Slide 85 - Open vraag

Zoek een reclame die volgend jou niet eerlijk is. Leg uit waarom hij niet eerlijk is.

Slide 86 - Open vraag