Voorbereiding toets 1 - voorstelling en vormgeving

Voorbereiding toets 19-01
Alle onderdelen die hier behandeld worden komen terug in de toets.
Deze lessonup is met jullie gedeeld in Classroom, ter voorbereiding bij het leren voor de toets.

Bij de toets heb je nodig:
HB-potlood, gum en puntenslijper (voor de tekenopdracht)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
TekenenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding toets 19-01
Alle onderdelen die hier behandeld worden komen terug in de toets.
Deze lessonup is met jullie gedeeld in Classroom, ter voorbereiding bij het leren voor de toets.

Bij de toets heb je nodig:
HB-potlood, gum en puntenslijper (voor de tekenopdracht)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat komt in de toets?
  1. Verschil voorstelling en vormgeving - (bekijk hiervoor nog een keer het filmpje in Classroom)
  2. Het schema Kunstbeschouwing - staat ook in Classroom, ook in de les uitgedeeld

    Vormgevingsaspecten 
  3. Ruimte: overlapping, afsnijding, groot-klein
  4. Portret: en face, en profile, en trois-quart
  5. Compositie: hoe zijn de vormgevingselementen gerangschikt op het beeldvlak
                              - horizontaal, verticaal, diagonaal, driehoeks - compositie
  6. Maken van een tekening met bovenstaande aspecten er in verwerkt.
    Hiervoor heb je bij je: potlood, gum, puntenslijper

Slide 4 - Tekstslide

timer
1:00
Beeldaspect Ruimte
Waar denk je aan bij het beeldaspect Ruimte

Slide 5 - Woordweb

Ruimte
Ruimte suggereren op een plat vlak
= net doen alsof er ruimte is d.m.v.:
- overlapping
- afsnijding
- groot-klein
- stapeling

Slide 6 - Tekstslide

Ruimte
Overlapping - verkleining - afsnijding
Naast perspectief kan je ook overlapping, verkleining en afsnijding gebruiken in je werk. Ook daarmee creer je ruimte in je werk.

Slide 7 - Tekstslide

Overlapping

Onderdelen over elkaar heen plaatsen.

Daardoor lijken de bomen op de achterste rij verder weg.

Slide 8 - Tekstslide

Verkleining
Voorwerpen groot op de voorgrond en klein op de achtergrond. Daardoor lijken de boten op de achtergrond verder weg.

Slide 9 - Tekstslide

Afsnijding

Voorwerpen aan de rand van het papier afsnijden. Daardoor wordt een tekening veel ruimelijker.


Slide 10 - Tekstslide

compositie

Slide 11 - Tekstslide

Compositie
Compositie: hoe zijn de vormgevingselementen gerangschikt op het beeldvlak
- horizontaal, 
- verticaal, 
- diagonaal, 
- driehoeks - compositie

Slide 12 - Tekstslide

Wat is compositie?
Compositie is de manier waarop de onderdelen van een kunstwerk geordend worden. 
Iedere compositie heeft een ander effect op het kunstwerk.



Johannes Vermeer, Meisje met de 
parel ± 1665-1667, olieverf op doek

Slide 13 - Tekstslide

Driehoeks compositie
In de compositie is de vorm van een driehoek te herkennen. De belangrijkste onderdelen in de voorstelling zijn binnen deze driehoek geplaatst. Een driehoekscompositie kan een statisch of dynamisch effect hebben, afhankelijk van de voorstelling.

Statisch

Slide 14 - Tekstslide

Horizontale compositie
De onderdelen van een compositie zijn vooral horizontaal gerangschikt, Een horizontale compositie heeft een statisch effect. 


Slide 15 - Tekstslide

Verticale compositie
De belangrijkste onderdelen zijn in een verticale lijn geordend, van boven naar beneden. Ook dit heeft een statisch effect. 



Slide 16 - Tekstslide

Diagonale compositie
In een diagonale compositie zijn de onderdelen diagonaal geordend of er zit een diagonale richting in. 
Dit heeft een dynamisch effect.


Slide 17 - Tekstslide

Afbeelding 9 COMPOSITIE

Slide 18 - Tekstslide

Bekijk afbeelding 9
Welke bewering is juist?
Op afbeelding 9 zie je een . . .
A
Horizontale compositie
B
Ritmische compositie
C
Verticale compositie
D
Asymmetrische compositie

Slide 19 - Quizvraag

Afbeelding 11 COMPOSITIE

Slide 20 - Tekstslide

Bekijk afbeelding 11
Welke bewering is juist?
Op afbeelding 11 zie je een . . .
A
Horizontale compositie
B
Ritmische compositie
C
Verticale compositie
D
Asymmetrische compositie

Slide 21 - Quizvraag

Afbeelding 12 COMPOSITIE

Slide 22 - Tekstslide

Bekijk afbeelding 12
Welke bewering is juist?
Op afbeelding 12 zie je een . . .
A
Diagonale compositie
B
Ritmische compositie
C
Verticale compositie
D
Statische compositie

Slide 23 - Quizvraag

Portret
Jullie hebben geleerd hoe je portretten moeten tekenen
  • en face - van voren
  • en profil - van opzij
  • en trois quart - 3/4 opzij

Slide 24 - Tekstslide

En face

Slide 25 - Tekstslide

En profil

Slide 26 - Tekstslide

En trois quart

Slide 27 - Tekstslide

Licht
Twee soorten lichtbronnen:

  1. Natuurlijke lichtbron (zon)

  2. Onnatuurlijke lichtbron (lamp)

Slide 28 - Tekstslide

W

Soorten licht die we terug zien in bijvoorbeeld schilderijen of fotografie.

-meelicht
-zijlicht
-tegenlicht
-strijklicht
-glimlicht

-licht/donker contrast

Licht

Slide 29 - Tekstslide

Slagschaduw en eigen schaduw
De slagschaduw is de schaduw van een object op zijn omgeving. Het object van Giacometti is beschenen door één sterke lichtbron. Het licht komt van links en veroorzaakt scherpe, harde slagschaduw van het 'tafeltje' op het lichte voetstuk van het beeld.

De eigen schaduw is de beschaduwde kant van het object zelf, de kant die niet (of minder) beschenen wordt. Of waar geen direct licht op valt.

Slide 30 - Tekstslide

Lichtval
Door licht en schaduw op een schilderij te bekijken, kun je vaststellen uit welke richting het licht komt. Meestal overheerst in een schilderij één lichtrichting: van schuin boven (zonlicht). Maar licht kan ook uit andere richtingen komen, afhankelijk van de lichtbron. Er zijn verschillende lichtrichtingen:
Zijlicht: Zijlicht valt van opzij (links of rechts) op het tafereel. Behalve de slagschaduwen zijn ook de eigen schaduwen goed zichtbaar, wat de plasticiteit van het beeld vergroot.
Meelicht: Licht dat van voren (van achter de toeschouwer) op een tafereel valt. De slagschaduwen vallen naar achteren (van de toeschouwer af).
Strijklicht: De lichtstralen lopen bijna evenwijdig met het belichte oppervlak en lijken over het oppervlak te strijken. Hierdoor worden alle oneffenheden in het vlak zichtbaar. Strijklicht geeft lange schaduwen.
Tegenlicht: Dit heeft de neiging te verblinden (bij fotografie spreekt men van overbelichting). Bij fel tegenlicht zijn alleen silhouetten zichtbaar. De slagschaduwen vallen naar voren (naar de toeschouwer toe).

Slide 31 - Tekstslide

Lichtrichting
De richting waar het licht heen schijnt, vanaf de lichtbron.

Slide 32 - Tekstslide

Hoe heet de schaduw op de grond?

Slide 33 - Open vraag

Hoe noem je de schaduw op deze foto?

Slide 34 - Open vraag

19 januari 2022
Toetsduur:                          70 minuten (incl. 15 minuten voor de                                                                 toetstijdverlengers)
Antwoorden:                     op een repetitieblaadje schrijven
Tekenopdracht:                op het bijgevoegde tekenblad
Begrippenlijst:                  bij de toets krijg je een begrippenlijst
Meenemen:                       HB-potlood, gum, puntenslijper

Slide 35 - Tekstslide

Leren voor de toets
Leren begrippen aspecten van voorstelling (Basis Beeldende Begrippen Hfst. 3 - blz. 29 t/m 31) en 
begrippen van de vormgeving: Lijn, kleur en licht (Basis Beeldende Begrippen Hfst. 4 - blz. 35 t/m 49) 
Meenemen: HB-potlood, gum, kleurpotloden, geo-driehoek/lineaal

Slide 36 - Tekstslide