Herhaling H3 Energie

Herhaling
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1
  1. Je kunt toepassingen van fossiele brandstoffen beschrijven. 
  2. Je kunt de werking van een elektriciteitscentrale beschrijven. 
  3. Je kunt benoemen dat afvalwarmte ontstaat in een elektriciteitscentrale en dat deze nuttig gebruikt kan worden.  
  4. Je kunt joule en kilowattuur naar elkaar omrekenen.

Slide 2 - Tekstslide

De werking van een gasgestookte elektriciteitscentrale

Slide 3 - Tekstslide

Het energiestroomdiagram van een elektriciteitscentrale

Slide 4 - Tekstslide

Eenheid van energie
J
KJ
MJ
kWh

Slide 5 - Tekstslide

Eenheid omrekenen
J
KJ

Slide 6 - Tekstslide

Eenheid omrekenen
J
KJ

:1000

Slide 7 - Tekstslide

Eenheid omrekenen
J
KJ
MJ

Slide 8 - Tekstslide

Eenheid omrekenen
J
KJ
MJ

:1000

Slide 9 - Tekstslide

Eenheid omrekenen
J
KJ
MJ
kWh

:3.600.000

Slide 10 - Tekstslide

Van kWh naar Joule
  • E = P x t
  • 1 kWh = 1kW x 1h
  • 1kWh = 1000W x 3600s
  • 1kWh = 3.600.000 J

Slide 11 - Tekstslide

Van kWh naar Joule
  • E = P x t
  • 1 kWh = 1kW x 1h
  • 1kWh = 1000W x 3600s
  • 1kWh = 3.600.000 J
:3.600.000

Slide 12 - Tekstslide

Een paar checkvragen..

Slide 13 - Tekstslide

Welke energiebron is een chemische energiebron?
A
Zonlicht
B
Wind
C
Steenkool

Slide 14 - Quizvraag

Welke energieomzetting vindt er plaats in de elektriciteitscentrale?
A
Elektrische energie --> Bewegingsenergie
B
Windenergie --> Elektrische energie
C
Chemische energie --> Elektrische energie
D
Chemische energie --> Stralingsenergie

Slide 15 - Quizvraag

Afvalwarmte kan worden omgezet in elektrische energie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Bereken:
400 J = ... kJ
A
400 x 1000 = 400.000 kJ
B
400 : 1000 = 0,400 kJ

Slide 17 - Quizvraag

Bereken:
3 kJ = ... J
A
3 x 1000 = 3000 J
B
3 : 1000 = 0,003 J

Slide 18 - Quizvraag

Bereken:
6.000.000 J = ... MJ
A
6.000.000 : 1.000.000 = 6 MJ
B
6.000.000 x 1.000.000 = 6.000.000.000.000 MJ

Slide 19 - Quizvraag

Bereken:
1 MJ = ... J
A
1 x 1.000.000 = 1.000.000 MJ
B
1 : 1.000.000 = 0,000001 MJ

Slide 20 - Quizvraag

Leerdoelen 3.2
  • Je kunt bewegingsenergie beschrijven.
  • Je kunt de onderdelen van een windturbine beschrijven.
  • Je kunt het verband leggen tussen windsnelheid en opgewekt elektrische vermogen door een windturbine.
  • Je kunt voordelen en nadelen benoemen van het gebruik van windturbines.

Slide 21 - Tekstslide

Windenergie
Bij windenergie wordt bewegende lucht omgezet in een andere vorm van energie. Bij de moderne windmolens wordt het omgezet in elektriciteit.

Slide 22 - Tekstslide

De werking van een windturbine

Slide 23 - Tekstslide

Bewegingsenergie
Bewegende voorwerpen hebben een vorm van energie. Dit noemen we bewegingsenergie. Hoe sneller het voorwerp beweegt, des te groter is de bewegingsenergie. 

Een harde klap met een hamer zorgt ervoor dat je de spijker sneller in het hout slaat dan een zachte klap. Hoe groter de massa, des te groter is de bewegingsenergie. Een grote zware hamer zorgt ervoor dat je de spijker sneller in het hout slaat dan een kleine hamer. 

Slide 24 - Tekstslide

Bewegingsenergie
Wind is het bewegen van lucht, dus wind bevat bewegingsenergie.
Als het hard waait dan gaat de wind sneller, maar het is ook verplaatsen van veel lucht (dus ook meer massa). Dit kun je merken omdat je niet kunt blijven staan als het heel hard waait. Je kunt er zelfs een groot schip mee vooruit duwen.

Slide 25 - Tekstslide

Het verband tussen de windsnelheid en elektrisch vermogen.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Nu volgen er een aantal checkvragen..

Slide 28 - Tekstslide

Welke twee grootheden zorgen voor de grootte van de bewegingsenergie?
A
Snelheid en afstand
B
Snelheid en massa
C
Afstand en massa
D
Verbrandingswaarde en snelheid

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het symbool voor snelheid en wat is het symbool voor massa?
A
Snelheid = s massa = m
B
snelheid = v massa = F
C
Snelheid = v massa = m
D
Snelheid = s Massa = F

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de eenheid van snelheid en massa?
A
Snelheid = m/s massa = kg
B
snelheid = m massa = N
C
Snelheid = m/s massa = N
D
Snelheid = m Massa = kg

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een voordeel van windenergie boven de chemische energie van een verbranding.
A
Windenergie is goedkoper
B
Windenergie is altijd te gebruiken (ieder moment dat het nodig is).
C
Windenergie geeft meer energie
D
Windenergie is beter voor het milieu

Slide 32 - Quizvraag

Sleep de juiste beschrijving naar elk woord
Vervoert elektrische energie naar woningen en bedrijven
Verhoogt de spanning tot 10.000 V
Zet bewegingsenergie om in elektrische energie
Verhogen het aantal omwentelingen per seconde
Zorgen ervoor dat de windturbine gaat draaien
Wieken
Tandwielen
Generator
Transformator
Elektriciteitsnet

Slide 33 - Sleepvraag

Herhaling

Slide 34 - Tekstslide

Planning
Herhalen 3.3 en 3.4
Afmaken H3 + test jezelf 3.1 t/m 3.4

Slide 35 - Tekstslide

Leerdoelen 3.3
  • Je kunt stralingsenergie beschrijven.
  • Je kunt de onderdelen van een zonnecollector beschrijven.
  • Je kunt de werking van een zonnepaneel beschrijven. 
  • Je kunt het rendement van zonnecellen berekenen. 

Slide 36 - Tekstslide

Energie uit zonlicht
Zonlicht bevat stralingsenergie
Planten gebruiken zonlicht om zichzelf op te bouwen: fotosynthese.

Slide 37 - Tekstslide

Zonnecollector
Stralingsenergie -> warmte (thermische energie)
De zonnecollector
Blz. 57 tekstboek
  1. Zwarte plaat absorbeert warmte.
  2. Water in buizen wordt warm.
  3. Dubbelglas vermindert warmteverlies.
  4. In de warmtewisselaar wordt de warmte aan leidingwater afgegeven.

Slide 38 - Tekstslide

Zonnepaneel
Een zonnepaneel bestaat uit vele zonnecellen

stralingsenergie -> elektrische energie

Slide 39 - Tekstslide

Rendement bij zonnepanelen

Slide 40 - Tekstslide

Het rendement berekenen. (E in Joule !)

Slide 41 - Tekstslide

Het rendement berekenen (P in Watt)

Slide 42 - Tekstslide

Rendement in de BINAS

Slide 43 - Tekstslide

Een zonnecollector zet zonne-energie om in:
A
elektriciteit
B
warmte

Slide 44 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding hiernaast. Wat is het rendement van deze geiser?
A
80%
B
26%
C
74%
D
36%

Slide 45 - Quizvraag

leerdoelen 3.4
  1. Je kunt de werking van een waterkrachtcentrale beschrijven.
  2. Je kunt zwaarte-energie beschrijven
  3. Je kunt de zwaarte-energie van een voorwerp berekenen.
  4. Je kunt het rendement van een waterkrachtcentrale berekenen.

Slide 46 - Tekstslide

elektriciteit uit een stuwmeer
stuwdammen wordt aangelegd in bergachtige gebieden
er ontstaat een diep stuwmeer

Meestal staat er in een stuwmeer ook een waterkrachtcentrale.
Water loopt uit het stuwmeer.
Het weglopende water kan elektriciteit opwekken.

Slide 47 - Tekstslide

elektriciteit uit een stuwmeer
1. water loopt omlaag via de pijpleidingen
2. het water brengt de schoepen van een waterturbine in beweging
3. de turbine drijft een generator aan
4. de elektrische energie wordt via het elektriciteitsnet geleverd aan woningen en bedrijven

Slide 48 - Tekstslide

waterkracht centrale
Water bevat zwaarte-energie
Deze zwaarte-energie wordt in een waterkrachtcentrale omgezet in elektrische energie

De hoeveelheid zwaarte-energie hangt af van:
- de massa van het water
- de sterkte van de zwaartekracht ( op aarde altijd 10)
- de hoogte

Slide 49 - Tekstslide

zwaarte-energie
m = massa in kg
g = 10
h = hoogte in meters

Ez = zwaarte-energie in joule

Slide 50 - Tekstslide

Een stuwmeer wordt meestal aangelegd
A
in gebieden zonder hoogteverschil( vlak)
B
in gebieden met een beetje hoogte verschil (heuvels)
C
in gebieden met veel hoogteverschil ( bergen)

Slide 51 - Quizvraag

Door een beekje stroomt per minuut 4,8 m³ water. Dit water wordt gebruikt om een waterrad te laten draaien. Tussen het water voor en na het waterrad is een hoogteverschil van 2,0 m.

Bereken de zwaarte-energie van 4,8 m³ water op 2,0 m hoogte. 1 m³ water heeft een massa van 1000 kg

Slide 52 - Open vraag

Huiswerk
Aan het eind van deze week is af:
3.1, 3.2, 3.3 en 3.4
Test jezelf van 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4

Na de vakantie starten we met hoofdstuk 7.
De toets in de toetsweek gaat over hoofdstuk 3 en 7.

Slide 53 - Tekstslide