In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Populatie en Ecosysteem
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Tolerantiecurve
Laat zien binnen welke grenzen van een abiotische factor een soort kan overleven.
x-as: abiotische factor
y-as: overlevingskans / populatiegrootte / aantal individuen
Slide 3 - Tekstslide
Symbiose
= langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten
Mutualisme: +/+
Parasitisme: +/-
Commensalisme: +/0
Slide 4 - Tekstslide
Voedselketen
Begint altijd bij een producent (plant/ alg)
Pijlen in de richting van de energie
Slide 5 - Tekstslide
Voedselweb
* Pijlen
* Schakels (elke soort aparte schakel)
Slide 6 - Tekstslide
Elke stap omhoog in het trofisch niveau gaat energie verloren, waarom?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Tekstslide
Stikstof (N2) Is een stof die niet reageert met andere stoffen. Een plant of dier heeft er dan ook niets aan. N2 blijft N2.
Alleen met geweld (bliksem, hitte in een motor) bindt N2 aan zuurstof.
Of door sommige bacteriën bindt N2 aan waterstof.
Ammoniak (NH3) en ammonium (NH4+) zijn eigenlijk twee toestanden van dezelfde stof.
Als ammoniak oplost, pikt het een H+ van water zodat NH4+ ontstaat. Als ammonium de lucht in gaat, wordt het weer NH3.
Nitriet bestaat maar heel kort in de natuur, omdat de reactie tot nitraat heel snel gaat. Dat is goed, want nitriet is giftig.
Deze NH3 zit binnenin een plant. Het wordt meteen gebruikt door de plant om er N-bevattende organische stoffen van te maken. Deze NH3 komt dus niet in de grond terecht. De andere NH3 wel.
Stikstofassimilatie is gewoon assmilatie met stikstof. Assimilatie = opbouw van grotere moleculen uit kleinere moleculen. Dus bv. opbouw van aminozuren uit nitraat (en glucose)
Besteed even een paar minuutjes aan het doornemen van de stikstofkringloop in je eigen BINAS 93F .
De meeste onduidelijkheden vind je hiernaast toegelicht.
Hoe kan er 'N' verdwijnen uit de bodem?
anaeroob proces, verloopt allean als er geen zuurstof is
anaeroob proces, verloopt allean als er geen zuurstof is
aeroob proces, verloopt allean als er wel zuurstof is
aeroob proces, verloopt allean als er wel zuurstof is
Slide 10 - Tekstslide
Evolutie
Voor evolutie zijn de volgende zaken nodig:
Genetische variatie
Selectiedruk
Overerving
Slide 11 - Tekstslide
Mutaties
Een mutatie is een verandering in de basenvolgorde van het DNA of in het aantal chromosomen.
Bij een verandering van een gen kan het eiwit dat hierdoor wordt gecodeerd anders of niet meer gaan werken.
--> een nieuw allel/fenotype
Slide 12 - Tekstslide
Recombinatie
Ook geslachtelijke voortplanting vergroot de genetische variatie binnen een populatie omdat kinderen een toevallige combinatie van de chromosomen van hun ouders krijgen (meiose).
Dit proces heet recombinatie.
Alle beschikbare genen binnen een populatie heet de genenpool.
Slide 13 - Tekstslide
Evolutie: veranderen van soorten
1. Mutaties en recombinatie zorgen voor genetische variatie in een populatie.
2. Individuen met een hoge fitness (gunstige allelen) in de omstandigheden waarin ze leven zullen meer nakomelingen krijgen (selectie).
3. De gunstige allelen zullen meer gaan voorkomen in volgende generatie (survival of the fittest/overerving).
--> Dit kan er toe leiden dat een populatie een bepaalde richting in verandert die gunstiger is binnen de omstandigheden (adaptatie).
Slide 14 - Tekstslide
Soortsvorming: Hoe ontstaan soorten?
Twee populaties van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden en planten niet meer onderling voort (reproductieve isolatie)
Populaties kunnen genetisch zo van elkaar gaan verschillen (door mutaties én selectiedruk) dat ze geen vruchtbare nakomelingen meer kunnen krijgen.
--> Er zijn twee nieuwe soorten ontstaan.
Slide 15 - Tekstslide
verwantschap bepalen
bouw en vorm vergelijken
soms lastig
homoloog: zelfde bouw andere functie
analoog: zelfde functie andere manier van ontstaan