1.2 Hoofdzinnen en bijzinnen - HZ met voegwoord

1.2 Hoofdzinnen met voegwoord
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.2 Hoofdzinnen met voegwoord

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoord
Je kunt van twee zinnen één zin maken. 

Ik kan niet naar school. Ik ben ziek.
Ik kan niet naar school, want ik ben ziek.

Slide 2 - Tekstslide

Voegwoorden - functie
en
opsomming
maar
tegenstelling
of
keuze
want
reden / oorzaak
dus
conclusie / gevolg
dit en dat
leuk, maar duur
snoep, of chips
te laat, want verslapen
verslapen, dus te laat


Slide 3 - Tekstslide

Voegwoord - woordvolgorde
en             maar             of             want             dus
Na deze voegwoorden: dezelfde woordvolgorde als in HZ. (pv = 2e plek)

Ze krijgt een telefoontje in de les, want haar kind is ziek geworden.
Ze krijgt een telefoontje in de les en niemand kan haar kind ophalen.

Ik weet het huiswerk niet, want gisteren ben ik niet in de les geweest.
Ik ben niet in de les geweest, maar nu wil ik het huiswerk wel maken.

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoord - dus
Hier kan de woordvolgorde ook anders zijn (inversie). 

Ik ben ziek, dus ik kom vandaag niet
Ik ben ziek, dus vandaag kom ik niet. (inversie, 1e = rest / pv = 2e)

Ik ben ziek, dus kom ik vandaag niet. (inversie, 1e = niet rest)

Slide 5 - Tekstslide

Oefening 6
Sleep de juiste zinsdelen naar elkaar toe.

en - maar - dus - want - of

Slide 6 - Tekstslide

hij moet ook een formulier invullen.
hij heeft daar vandaag geen tijd voor.
hij moet vandaag tijd vrij maken.
de docent wil zijn niveau weten.
hij moet een certificaat van zijn niveau laten zien.
De nieuwe cursist moet een toets doen en
De nieuwe cursist moet een toets doen, maar
De nieuwe cursist moet een toets doen, dus
De nieuwe cursist moet een toets doen, want
De nieuwe cursist moet een toets doen, of

Slide 7 - Sleepvraag

Oefening 7
Maak van deze woorden 1 zin. Gebruik het juiste voegwoord.

Morgen - wat later - ik - kom
+ ik - een afspraak - bij de tandarts - heb

Slide 8 - Tekstslide

Samen
morgen - Ik - naar de dokter - moet
+ hoofdpijn - heb - hele erge - ik

- Eerste zin maken
- Tweede zin maken
- Welk voegwoord past daartussen?

Slide 9 - Tekstslide

Vanavond - naar een verjaardag - moeten - we

+ hebben - we - helemaal - geen zin

Slide 10 - Open vraag

Zondag - we - in het bos - wandelen - gaan

+ we - de hele dag - thuis - blijven

Slide 11 - Open vraag

Oefening 8
Maak de zinnen af. 
Kijk goed naar het voegwoord: welke functie heeft die?

Slide 12 - Tekstslide

Ik volg deze cursus, want

Slide 13 - Open vraag

Ik volg deze cursus, maar

Slide 14 - Open vraag

Ik volg deze cursus en

Slide 15 - Open vraag

Ik volg deze cursus, dus

Slide 16 - Open vraag

Oefening 9
Maak de zinnen af. 
Let op! Soms moet je inversie gebruiken.

en - maar - of - want - (dus)

Slide 17 - Tekstslide

Samen
We gaan zaterdag naar het strand, daarom

- Kijk naar het voegwoord/zinsdeel
- Krijg ik inversie na dit voegwoord/zinsdeel?
(Inversie: zin begint niet met onderwerp, maar ander zinsdeel)

Slide 18 - Tekstslide

We gaan zaterdag naar het strand, want

Slide 19 - Open vraag

Het wordt zondag mooi weer. Waarschijnlijk

Slide 20 - Open vraag

Het wordt zondag mooi weer, maar

Slide 21 - Open vraag

Oefening 10

Slide 22 - Tekstslide