Unidad 4 Tener qué y cuesta

Voor de toets( para el examen)
 Unidad 4 pag. 53: getalllen, aanwijzende voornaamwoorden  moeten en onregelmatige werkwoorden.( ir en preferir).
Unidad 5 pag. 65 Uiterlijk en karakter,zeggen wat je leuk en niet leuk vindt en persoonlijke relaties met bezittelijke voornaamwoorden. Woordneschat unidad 4 en 5 classroom 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansWOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voor de toets( para el examen)
 Unidad 4 pag. 53: getalllen, aanwijzende voornaamwoorden  moeten en onregelmatige werkwoorden.( ir en preferir).
Unidad 5 pag. 65 Uiterlijk en karakter,zeggen wat je leuk en niet leuk vindt en persoonlijke relaties met bezittelijke voornaamwoorden. Woordneschat unidad 4 en 5 classroom 

Slide 1 - Tekstslide

Wat hebben we tot nu toe gezien?
Kleding
aanwijzende voornaamwoorden
Kleuren
getallen 

Slide 2 - Tekstslide

Wat moeten we nog zien ?
Unidad 4: Getallen, moeten en werkworoden : ir en preferir
Unidad 5: Uiterlijk en karakter en zeggen wat je leuk vindt en bezittelijk voornamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Hoe gaan we dat doen?
vandaag: Unidad 4 getallen en moeten. cuesta
Morgen: Uiterlijk en karakter
donderdag: Zeggen wat je leuk vindt en bezittelijk voornaamwoorden
Huiswerk: oefentoets.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ejercicios
Libro de trabajo 11 y 13

Slide 7 - Tekstslide

Respuestas

Slide 8 - Open vraag

¿Cuánto cuesta esta falda?
¿Cuánto cuestan estas gafas de sol?

¿Cuánto cuesta esta falda?
¿Cuánto cuestan estas gafas de sol?




¿Cuánto cuesta esta falda?                            
¿Cuánto cuestan estas gafas de sol?

¿Cuánto cuesta esa falda?                           
¿Cuánto cuestan esas gafas de sol?

¿Cuánto cuesta este bañador?
¿Cuánto cuestan estos pantalones vaqueros?

¿Cuánto cuesta ese bañador ?
¿Cuánto cuestan esos pantalones vaqueros?


pag. 52

Slide 9 - Tekstslide

¿Qué ropa te gusta?

¿Cuánto cuesta un/una...?
¿Cuánto cuestan unos/ unas zapatos?
Cuesta 20 euros. 
Cuestan 40 euros. 
Un libro cuesta 10 euros. 



Slide 10 - Tekstslide

Let op: ¿Cuánto cuesta?
Let op: 
¿Cuánto cuesta?
¿Cuánto cuestan?

Slide 11 - Tekstslide

Naar de prijs vragen
¿Cuánto cuesta ……….…? = Wat kost………?
¿Cuánto cuestan………….? = Wat kost(en)…..?

Voorbeelden:
¿Cuánto cuesta esta camiseta? (Wat kost dit t-shirt?)
 --- La camiseta cuesta cuarenta euros.
 ¿Cuánto cuestan las gafas de sol? (Wat kost de zonnebril?)
--- Las gafas de sol cuestan treinta y ocho euros.

Let goed op:
Wanneer gebruik je cuesta en wanneer cuestan?
--> cuesta = enkelvoud
--> cuestan = meervoud

Slide 12 - Tekstslide

¿Qué significa?
ir de compras
A
inkopen gaan doen
B
gaan verkopen
C
gaan dansen

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer zeg je
1 - ¿Cuánto cuesta?
2 - ¿Cuánto cuestan?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

En la tienda
Libro de texto pag. 52
Ejercicio 9 . Lees het dialoog  en beantwoord in het Spaans:
  1. Hoe vraag je in het Spaans al je iets wilt kopen? Welk werkwoord gebruik je?
  2. Hoe vraag je naar de prijs?
  3. Wat zeg je als iets gaat meenmen?

Slide 16 - Tekstslide

Deberes ( huiswerk)
Ejercicio 19 del libro de trabajo pag. 36

Slide 17 - Tekstslide

IR DE COMPRAS

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

UNIDAD 4

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Hoe zegt je in het Spaans: deze / dit? (video: min. 0:31 / 1:00 / 1:27 / 1:32)

Slide 24 - Open vraag

Alle kleuren in het Spaans hebben 4 "vormen":
A
ja
B
nee
C
alleen de kleuren die niet op "o" eindigen.
D
alleen de kleuren die op "o" eindigen.

Slide 25 - Quizvraag

De vervoegingen van het werkwoord "costar"(kosten) zijn:
A
costa/costan
B
cuesta/cuestan

Slide 26 - Quizvraag

"Tengo que estudiar" betekent:
A
Ik leer
B
Ik heb studie
C
Ik moet studeren
D
Ik heb te studeren

Slide 27 - Quizvraag

Ga naar de volgende site
https://www.desigual.com/es_ES
Kijk naar de kleding in de aanbieding en schrijf 4 zinnen op om te vertellen hoe duur de –door jouw gekozen kledingstukken– zijn.

Slide 28 - Tekstslide