Je kunt de vier overheidslagen noemen en beschrijven waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Je kunt uitleggen met wat voor financiële maatregelen de overheid ons gedrag beïnvloedt.
Je kunt uitleggen waarom de overheid zorgt voor collectieve goederen.
Je kunt het verschil tussen de collectieve en de particuliere sector uitleggen.
Je kunt uitleggen waarom de overheid soms taken privatiseert.
Slide 3 - Tekstslide
Je kunt de vier overheidslagen noemen en beschrijven waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Rijks overheid
- wetten en regels
Gemeente
- jeugdzorg en ouderenzorg
- Passporten/rijbewijzen
Waterschappen
- Maatregelen overstroming
- Waterzuivering
Provincie
- Bepaalt waar steden en dorpen uitbereiden (natuur)
Slide 4 - Tekstslide
Je kunt uitleggen met wat voor financiële maatregelen de overheid ons gedrag beïnvloedt.
- Subsidie (je krijgt
- Belastingen
Slide 5 - Tekstslide
Leerdoelen 7.1
Je kunt de vier overheidslagen noemen en beschrijven waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Je kunt uitleggen met wat voor financiële maatregelen de overheid ons gedrag beïnvloedt.
Je kunt uitleggen waarom de overheid zorgt voor collectieve goederen.
Je kunt het verschil tussen de collectieve en de particuliere sector uitleggen.
Je kunt uitleggen waarom de overheid soms taken privatiseert.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
ECONOMIE 6.2
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen 6.2
Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.
Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.
Slide 9 - Tekstslide
Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
inkoopprijs is €30 euro
bruto winstopslag is 80%
Wat is de verkoopprijs?
Slide 10 - Tekstslide
Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Consumentenprijs = 121%
Verkoopprijs = 100%
BTW=21% of 9%
Consumentenprijs = 39,99
Wat is de verkoopprijs?
Slide 11 - Tekstslide
Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Consumentenprijs = 121%
Verkoopprijs = 100%
BTW=21%
verkoopprijs is
Wat is de Consumentenprijs?
Slide 12 - Tekstslide
Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
Omzet = Het geld dat er binnen komt.
Afzet = De hoeveelheid producten die eruit gaan.
50 producten verkopen voor €4,95
Wat is de omzet?
Slide 13 - Tekstslide
Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.
30 broodjes afzet
Verkoopprijs per product €4,00
Inkoopwaarde per product €1,00
Bedrijfskosten zijn € 45,00
Wat is de Brutowinst en wat is de Nettowinst
Slide 14 - Tekstslide
Huiswerk 6.2
Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.
Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.
Slide 15 - Tekstslide
ECONOMIE 6.3
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel
Slide 16 - Tekstslide
Leerdoelen 6.3
Je kunt het verschil tussen een concrete en abstracte markt uitleggen.
Je kunt uitleggen hoe de wet van vraag en aanbod werkt.
Je kunt met een vraag- en een aanbodlijn de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid bepalen.
Je kunt een vraaglijn en een aanbodlijn in een grafiek tekenen.
Je kunt met een marktaandeel de afzet (of omzet) berekenen.
Slide 17 - Tekstslide
Je kunt het verschil tussen een concrete en abstracte markt uitleggen.
Slide 18 - Tekstslide
Je kunt uitleggen hoe de wet van vraag en aanbod werkt.
Slide 19 - Tekstslide
Vraaglijn als de prijs daalt willen meer mensen pepernoten hebben. of minder als de prijs stijgt
Slide 20 - Tekstslide
Aanbodlijn: Als er weinig vraag is produceren bedrijven minder.
Slide 21 - Tekstslide
Je kunt met een vraag- en een aanbodlijn de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid bepalen.
Slide 22 - Tekstslide
Je kunt met een marktaandeel de afzet (of omzet) berekenen.
Marktaandeel Hoeveel bezit een bedrijf van de markt
- Afzet
- Omzet
Slide 23 - Tekstslide
Huiswerk 6.3
Je kunt uitleggen wat arbeidsmarkt en werkgelegenheid is.
Je kunt uitleggen wanneer je bij de beroepsbevolking hoort.
Je kunt uitleggen waar de wet gelijke behandeling voor bedoeld is.
Je kunt uitleggen wat arbeidsparticipatie is.
Slide 24 - Tekstslide
ECONOMIE 6.4
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel
Slide 25 - Tekstslide
Examen jaren
Afspraken:
Luisteren
Spullen mee (rekenmachine schrift pen en Chromebook)
Slide 26 - Tekstslide
Vandaag
Instructie
maken 6.4
Slide 27 - Tekstslide
Leerdoelen 6.4
Je weet wat de Rijksbegroting is.
Je kunt rekenen met miljoenen en miljarden.
Je kunt uitleggen wat de miljoenennota is.
Je weet wat een begrotingstekort is.
Je weet wat een begrotingsoverschot is.
Slide 28 - Tekstslide
Je weet wat de Rijksbegroting is.
Slide 29 - Tekstslide
Je weet wat een begrotingstekort is.
Slide 30 - Tekstslide
Opgave 5
Bekijk de tabel, Bart (18) werkt 25 uur per week in de horeca. Hij verdient daar 15% meer dan het minimumloon. Een voltijdbaan in de horeca is 38 uur per week.
Bereken hoeveel Bart per maand verdient?
Leeftijd
per maand
per week
per dag
18 jaar
826,80
190,80
38,16
Slide 31 - Tekstslide
Opgave 12
In een land zijn 550.000 werklozen. dat is 8% van de beroepsbevolking.