H1 Elektriciteit

Quiz H1 Elektriciteit
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Quiz H1 Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

In een stroomkring kun je de stroomsterkte meten. Welke eenheid gebruik je voor de stroomsterkte?
A
ampere
B
kilowattuur
C
volt
D
watt

Slide 2 - Quizvraag

1 A =
A
1 mA
B
100 mA
C
1000 mA
D
0,1 mA

Slide 3 - Quizvraag

Het vermogen bereken je met de formule?
A
U = P x I
B
P = U/I
C
U = I/R
D
P=UxI

Slide 4 - Quizvraag

183 mA = ...... A
A
18,3 A
B
183 A
C
0,183 A
D
1830 A

Slide 5 - Quizvraag

In een groep zitten stopcontacten en lichtpunten.
Hoe zijn deze geschakeld?
A
Altijd parallel
B
Altijd in serie
C
soms parallel en soms in serie
D
helemaal niet met elkaar geschakeld

Slide 6 - Quizvraag

Ijzer geleidt elektriciteit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een isolator (elektriciteit)
A
Koper
B
water
C
aluminium
D
hout

Slide 9 - Quizvraag

Glas geleidt elektriciteit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?
A
20 kV
B
380 kV
C
10 kV
D
230 V

Slide 11 - Quizvraag

Kortsluiting of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting

Slide 12 - Quizvraag

Kortsluiting of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting

Slide 13 - Quizvraag

Bij kortsluiting..
A
is de stroomsterkte veel te hoog
B
is de stroomsterkte veel te laag
C
is de stroomsterkte gelijk

Slide 14 - Quizvraag

Welke uitspraak over serieschakelingen is waar? In een serieschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
is de stroomsterkte niet overal even groot.
C
komen overal vertakkingen voor.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Slide 15 - Quizvraag

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 16 - Quizvraag

Is het een serieschakeling
of een parallelschakeling?
A
Serie
B
parallel

Slide 17 - Quizvraag

In een serieschakeling is de stroom
A
overal even groot
B
na ieder lampje verandert de stroom
C
net zo groot als de spanning
D
kleiner dan de spanning

Slide 18 - Quizvraag

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 19 - Quizvraag

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 22 - Quizvraag

De eenheid van Spanning (U) is
A
Ampere
B
Watt
C
Volt
D
Vermogen

Slide 23 - Quizvraag

Naar een stopcontact lopen altijd twee draden.
Deze draden zijn:
A
fase en nul
B
nul en aarde
C
schakeldraad en fase
D
schakeldraad en nuldraad

Slide 24 - Quizvraag

Bij het aansluiten van een hanglamp wordt nog een derde draad gebruikt.
Hoe heet deze draad?
A
aarde draad
B
schakeldraad
C
spanningsdraad
D
weerstandsdraad

Slide 25 - Quizvraag

De afkorting voor grootheid vermogen is?
A
U
B
I
C
P

Slide 26 - Quizvraag

Het energieverbruik kun je meten.
In welke eenheid meet je energieverbruik?
A
A
B
kWh
C
V
D
W

Slide 27 - Quizvraag

Hoe kun je het energieverbruik berekenen?
A
U = I x R
B
E = P x t
C
R = U/I
D
P = U x I

Slide 28 - Quizvraag

Op een fietslampje staat 8 V en 0,05 A.
Hoe groot is het vermogen van dit lampje?
A
0,2 W
B
40 W
C
20 W
D
0,4 W

Slide 29 - Quizvraag

Bij kortsluiting........
A
zijn er teveel apparaten op dezelfde groep aangesloten
B
gaat de stroom direct van + naar -
C
Is de stroomdraad te dun
D
wordt je altijd geëlektrocuteerd

Slide 30 - Quizvraag

Bij kortsluiting..
A
is de stroomsterkte veel te hoog
B
is de stroomsterkte veel te laag
C
is de stroomsterkte gelijk

Slide 31 - Quizvraag

Kortsluiting of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting

Slide 32 - Quizvraag

Welke uitspraak over serieschakelingen is waar? In een serieschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
is de stroomsterkte niet overal even groot.
C
komen overal vertakkingen voor.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Slide 33 - Quizvraag

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 34 - Quizvraag

Is het een serieschakeling
of een parallelschakeling?
A
Serie
B
parallel

Slide 35 - Quizvraag

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 36 - Quizvraag

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 37 - Quizvraag

Waarneer is het een serieschakeling?
A
1 vertakking
B
2 vertakkingen
C
Geen vertakkingen
D
3 vertakkingen

Slide 38 - Quizvraag


A

Slide 39 - Quizvraag

Formule van vermogen is
A
vermogen (P) = spanning (U) / stroomsterkte (I)
B
vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
C
vermogen (P) = spanning (U) + stroomsterkte (I)
D
vermogen (P) = spanning (U) - stroomsterkte (I)

Slide 40 - Quizvraag

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 42 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 43 - Quizvraag

Einde van deze quiz!

Slide 44 - Tekstslide