a1c - woordsoorten - Antwoorden opdr. 1 t/m 4 persoonlijke en bezittelijke vnw. blz. 90, 91

Wat gaan we doen?
- Waarom grammatica en woordsoorten (taalkundig ontleden)?
(12 min.)
- Wat weet je nog van het persoonlijke- en bezittelijke vnw.?
 (5 min.)    
- Bespreken opdracht 1, 2 en 3 (optioneel opdracht. 4)
 (10 min.)
- Maken oefening tekst
 (10 min.)
- Leesboek uitzoeken op 'lezenvoordelijst.nl'
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
- Waarom grammatica en woordsoorten (taalkundig ontleden)?
(12 min.)
- Wat weet je nog van het persoonlijke- en bezittelijke vnw.?
 (5 min.)    
- Bespreken opdracht 1, 2 en 3 (optioneel opdracht. 4)
 (10 min.)
- Maken oefening tekst
 (10 min.)
- Leesboek uitzoeken op 'lezenvoordelijst.nl'

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) 
Gaat over een persoon, dier of ding). De naam van de persoon wordt vervangen door het persoonlijk voornaamwoord.
Voorbeelden:
De meester stuurt Jan en Max naar de gang. → Hij stuurt ze naar de gang.
De kinderen lopen naar de gymzaal. → Ze lopen naar de gymzaal.

Slide 4 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) 
1e persoon enkv. : ik, mij, me
2e persoon enkv. : je, jij, jou, u
3e persoon enkv. : hij, zij, ze, het, hem, haar

1e persoon meerv.: wij, we, ons
2e persoon meerv.: jullie, u
3e persoon meerv.: zij, ze, hen

Slide 5 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw.)
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie het bezit is. Het bezit staat achter het bez.vnw. en staat dus altijd rechtstreeks
voor een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord. 

Het persoonlijk komt voornaamwoord wel zelfstandig voor.
              
                           Let op! Bij jouw en uw niet de w vergeten.
                           Het boek is van jou. → ‘jou’ is hier een pers.vnw
                           Het is jouw boek. → ‘jouw’ is hier een bez.vnw

Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
mijn, jouw/je, uw, zijn, haar, ons, jullie, uw, hun

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

'hen' of 'hun'
'Hun' gebruik je alleen als meewerkend voorwerp.
Wat is een meewerkend voorwerp?

Een meewerkend voorwerp is het zinsdeel dat 'meewerkt' om de handeling (of het gezegde) mogelijk te maken.
Vb. Johan gaf (aan) zijn vriendin een nieuw horloge.
Johan gaf een nieuw horloge aan zijn vriendin.

Slide 9 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 1 blz. 90

Slide 10 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2 (blz. 91)
Maarten werd rond 316 geboren in Hongarije. (1) Hij trok als soldaat in het Romeinse leger trok naar Frankrijk en ontmoette bij een stadspoort van Amiens een bedelaar. Maarten gaf hem (2) de helft van zijn (3) mantel. Zo werd hij (4) symbool van vrijgevigheid. Kinderen in diverse landen vieren zijn (5) sterfdag op 11 november. Ze (6) gaan dan zingend met hun (7) lampions langs de huizen en bedelen om snoep.

Slide 11 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 3 (blz. 91)

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm, onderwerp, ww. gezegde, lijdend voorwerp
         Lijdend voorwerp => is datgene dat de 'handeling' die door het werkwoordelijk gezegde wordt uitgedrukt, ondergaat. 

Het werkwoordelijk gezegde =>
pv. en andere werkwoorden in
de zin.

Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 4 (blz. 91)
Opdracht 4* 
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
1. Wanneer vieren jullie (ow) de verjaardag van je moeder?
2. Ik heb jullie (lv) gisteren in de stad gezien.
3. Heeft jullie (bez.vnw) hond alle inentingen al gehad?    
          Lv = lijdend voorwerp => is datgene dat de 'handeling' die door het werkwoordelijk gezegde wordt uitgedrukt, ondergaat. 

Slide 14 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maken oefeningen De Brug woordsoorten (huiswerk):
- opdracht 1 (blz. 255), 
- opdracht 3 (blz. 256), 
- opdracht 6 en 7 (blz. 257) en 
- opdracht 9 (blz. 258) 
        Zoek een boek uit van lezenvoordelijst.nl (minimaal niveau 1). Dit boek neem je maandag mee, om in de les te lezen.
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide