Licht

Licht
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Licht

Slide 1 - Tekstslide

Licht les 1
Doelen:
6.2.1 Je kunt de kenmerken van positieve en negatieve lenzen uitleggen.
6.2.a. Je kunt het brandpunt en de brandpuntafstand bepalen van een positieve en van een negatieve lens.
6.2.b. Je kunt de lenssterkte berekenen met de formule S=1/f

 






Slide 2 - Tekstslide

Planning
  1. Wat weet je nog van de vorige les?
  2. H6.2 doorbladeren
  3. Nieuwe stof: Holle en bolle lenzen, Sterkte berekenen
  4. Proef breking lenzen
  5. Maakwerk
  6. Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Hoe wordt straling in de praktijk gebruikt?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het belangrijkste argument tegen kernenergie?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het belangrijkste argument vóór kernenergie?

Slide 6 - Open vraag

demo lenzen
holle en bolle loep

Slide 7 - Tekstslide

Bolle lenzen
Een positieve lens is in het midden dikker dan aan de rand

Een bolle lens noem je ook wel een positieve lens.

Slide 8 - Tekstslide

een positieve lens
Een positieve (bolle) lens heeft een convergente werking.

De lichtstralen gaan naar elkaar toe.
Er ontstaat een brandpunt.

Slide 9 - Tekstslide

Holle lenzen
Een holle lens noem je ook wel een negatieve lens

Een negatieve lens is in het midden dunner dan aan de rand.

Slide 10 - Tekstslide

Holle lens
  • Divergente werking (lichtstralen worden van elkaar af gebogen).
  • "Virtueel brandpunt"
  • Negatieve lens

Slide 11 - Tekstslide

Dioptrie
  • We drukken de lenssterkte van brillen en lenzen uit in Dioptrie.
  • Het symbool van de grootheid is S en van de eenheid dpt.
  • We kunnen de dioptrie uitrekenen met de volgende formule:
  • S = 1/f (met f in meters)
  • Grootheid: Lenssterkte, S
  • Eenheid: Dioptrie, dpt

Slide 12 - Tekstslide

Aantekening 1 paragraaf 6.2
Tabel met bolle en holle lens (+/-, werking)

Tekenen lenzen hol en bol met lichtstralen

Slide 13 - Tekstslide

Aantekening 1 paragraaf 6.2
Het brandpunt (F) is het punt waar de lichtbundels samenkomen. De brandpuntafstand (f) is de afstand tussen de lens en F in meters. Hoe sterker de lens hoe groter de lichtbreking en dus hoe kleiner de f. De lenssterkte (S ) van de lens bepaal je met de formule: S = 1 / f 
De eenheid van S is dioptrie (dpt).


Slide 14 - Tekstslide

Oefenen
f= 0,2 m
Bereken de lenssterkte met behulp van het stappenplan.

Slide 15 - Tekstslide

Proef lenzenbreking

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
lz 6.2
m. 1 uit 6.2 en oefenstencil

Slide 17 - Tekstslide

Evalueren

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een bolle lens?
A
een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
B
een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand
C
een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
D
een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand

Slide 19 - Quizvraag

Met een bolle lens maak je een
A
evenwijdige stralenbundel
B
divergerende stralenbundel
C
convergerende stralenbundel

Slide 20 - Quizvraag

Welke lens is een bolle lens?
A
A
B
B
C
C
D
E

Slide 21 - Quizvraag

Is dit een bolle of een holle lens?
A
Bolle
B
Holle

Slide 22 - Quizvraag

Een bolle lens heeft een brandpuntsafstand van 0,25 m. Bereken de lenssterkte in dpt.

Slide 23 - Open vraag

Les 6

Slide 24 - Tekstslide

Licht les 2
Doelen:
6.2.2 Je kunt de voorwerpsafstand en beeldafstand beschrijven.
6.2.3 Je kunt de beeldafstand van een lens bepalen door middel van een constructie met twee constructiestralen.
6.2.c. Je begrijpt bij welke toepassingen lenzen worden gebruikt.
6.2.d. Je begrijpt dat er een verband is tussen de voorwerpsafstand en de beeldafstand en de grootte van het voorwerp en het beeld.



 






Slide 25 - Tekstslide

Planning
  1. Wat weet je nog van de vorige les?
  2. Nieuwe stof 
  3. Maakwerk
  4. Evaluatie

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een bolle lens?
A
een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
B
een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand
C
een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
D
een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand

Slide 27 - Quizvraag

Met een bolle lens maak je een
A
evenwijdige stralenbundel
B
divergerende stralenbundel
C
convergerende stralenbundel

Slide 28 - Quizvraag

Welke lens is een bolle lens?
A
A
B
B
C
C
D
E

Slide 29 - Quizvraag

Is dit een bolle of een holle lens?
A
Bolle
B
Holle

Slide 30 - Quizvraag

Een bolle lens heeft een brandpuntsafstand van 0,25 m. Bereken de lenssterkte in dpt.

Slide 31 - Open vraag


Welke werking heeft lens a en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking positieve lens
B
convergerende werking negatieve lens
C
divergerende werking positieve lens
D
divergerende werking negatieve lens

Slide 32 - Quizvraag


Welke werking heeft lens b en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking positieve lens
B
convergerende werking negatieve lens
C
divergerende werking positieve lens
D
divergerende werking negatieve lens

Slide 33 - Quizvraag


Welke werking heeft lens c en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking positieve lens
B
convergerende werking negatieve lens
C
divergerende werking positieve lens
D
divergerende werking negatieve lens

Slide 34 - Quizvraag

Afbeelden met licht
Afbeelden met licht
Met een positieve lens kan je achter de lens een beeld van een voorwerp voor de lens projecteren.

Slide 35 - Tekstslide

constructiestralen construeren
De lens veroorzaakt een beeld van het voorwerp. De constructiestralen geven aan waar dat beeld is (ten opzichte van de lens en het voorwerp).

Slide 36 - Tekstslide

Aantekening 2 paragraaf 6.2
Constructiestralen tekenen


Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk
Oefenstencil en m.2 t/m 9 uit 6.2

Slide 38 - Tekstslide

Evalueren

Slide 39 - Tekstslide

Hoeveel constructiestralen zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 40 - Quizvraag

Welke lichtstraal is geen constructiestraal ?
A
De lichtstraal door het optisch midden
B
De lichtstraal door het brandpunt
C
De lichtstraal naar de bovenkant van de lens
D
De lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas

Slide 41 - Quizvraag

Hoeveel constructiestralen moet je tekenen om de plek van het beeld te kunnen bepalen
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 42 - Quizvraag

In het figuur hiernaast zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen?

A
lichtstraal 1 en lichtstraal 3
B
lichtstraal 1 en lichtstraal 4
C
lichtstraal 2 en lichtstraal 3
D
lichtstraal 2 en lichtstraal 4

Slide 43 - Quizvraag