Apprendre 9 phrases

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Tijdens de zomervakantie ben ik naar Luxemburg gegaan.

• Ik ben gegaan
• Je suis allé
• naar Luxemburg
• au Luxembourg
• tijdens de zomervakantie.
• pendant les grandes vacances.

Tijdens de zomervakantie ben ik naar Luxemburg gegaan.

Je suis allé(e) au Luxembourg pendant les grandes vacances.

Tijdens de zomervakantie ben ik naar Luxemburg gegaan.

Ik ben met het vliegtuig naar Toulouse gegaan met mijn ouders.

• Ik ben gegaan
• Je suis allé(e)
• naar Toulouse
• à Toulouse
• met mijn ouders
• avec mes parents
• met het vliegtuig.
• en avion.

Ik ben met het vliegtuig naar Toulouse gegaan met mijn ouders.

Je suis allé(e) à Toulouse avec mes parents en avion.

Ik ben met het vliegtuig naar Toulouse gegaan met mijn ouders.

Wij zijn een week in Cannes gebleven.

• Wij zijn gebleven
• Nous sommes resté(e)s
• een week 
• une semaine
• in Cannes.
• à Cannes.

Wij zijn een week in Cannes gebleven.

Nous sommes resté(e)s une semaine à Cannes.

Wij zijn een week in Cannes gebleven.

Ik heb wandelingen gemaakt in de bergen.

• Ik heb gemaakt
• J'ai fait
• wandelingen
• des randonnées
• in de bergen.
• en montagne.

Ik heb wandelingen gemaakt in de bergen.

J'ai fait des randonnées en montagne.

Ik heb wandelingen gemaakt in de bergen.

Gelukkig is het heel de tijd warm weer geweest.

• Gelukkig
• Heureusement
• het is warm weer geweest
• il a fait chaud
• de hele tijd.
• tout le temps.

Gelukkig is het heel de tijd warm weer geweest.

Heureusement il a fait chaud tout le temps.

Gelukkig is het heel de tijd warm weer geweest.

Wij hebben dicht bij de zee gekampeerd.

• Wij hebben gekampeerd
• Nous avons fait du camping
• dicht bij 
• près de
• de zee.
• la mer.

Wij hebben dicht bij de zee gekampeerd.

Nous avons fait du camping près de la mer.

Wij hebben dicht bij de zee gekampeerd.

Het was geweldig!

• Het was
• C'était
• geweldig!
• super!

Het was geweldig!

C'était super!

Het was geweldig!