Taal thema 3 les 6 a+1b

Taal thema 3 les 6 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:

- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal thema 3 les 6 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:

- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Ik leer de nieuwe themawoorden binnen het thema 'rampen' en aan het einde van de les laat ik zien dat ik 7 van de 12 woorden ken door middel van een quiz. 

Slide 2 - Tekstslide

Succescriteria 
Ik kijk naar de PowerPoint van de leerlingen
Ik onthoud de woorden die ik nog niet ken
Ik speel de quiz en check of ik de (nieuwe) woorden nu echt ken! 

Slide 3 - Tekstslide

Waarom denk je dat je deze woorden zou moeten leren?

Slide 4 - Open vraag

Waarom leer je deze woorden?
Wanneer je nieuwe woorden leert, snap je de betekenis wanneer je teksten leest. 

Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt van wat je leest.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Deze woorden/zinnen ga je leren:

  • Onderschatten
  • Overschatten
  • Het dashboard
  • De pook
  • De contactsleutel

Waar sta jij met je doelenkaartje?
Ken je er sowieso 10? Maak de les in je boek!


  • Negeren
  • Exclusief
  • De documentaire
  • Ontglippen
  • Hakkelen
  • Manoeuvreren
  • De knoop doorhakken

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg
6 leerlingen leggen jullie de betekenis van een woord uit. Kijk mee naar de powerpoint!
Je doet actief mee. Je schrijft het woord en de betekenis op in je aantekeningenschrift! 

Slide 8 - Tekstslide

Wat betekent onderschatten?
A
Proberen iets tegen te houden
B
Dat wat de beslissing bepaalt.
C
Denken dat iemand of iets minder goed is dan hij eigenlijk is.
D
Af en toe, het is niet te voorspellen wanneer.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent overschatten...?
A
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
B
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
C
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
D
Denken dat iemand of iets beter is dan hij of het eigenlijk is.

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het dashboard?
A
Een bord met knopen en meters rond het stuur van een auto of een vliegtuig.
B
de buitenste laag van onze planeet
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
Regelmatig, vaak

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent de pook?
A
De hele tijd
B
Met deze hendel bedien je de versnelling van een auto.
C
Regelmatig, vaak
D
De staat waarin iets of iemand zich bevindt

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent de contactsleutel?
A
Dat wat de beslissing bepaalt
B
Vanaf de zee of het meer het land in
C
De sleutel die je gebruikt om de auto te starten.
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent negeren?
A
Net doen alsof iemand of iets er niet is, er geen aandacht aan schenken
B
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
C
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
D
Dat wat de beslissing bepaald

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent exclusief?
A
Af en toe, het is niet te voorspellen
B
Bijzonder, speciaal
C
De hele tijd
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent de documentaire?
A
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
B
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Een verslag in beeld en/of geluid over iets wat echt gebeurd is

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent ontglippen?
A
Regelmatig, vaak
B
Af en toe, het is niet te voorspellen
C
Ontsnappen.
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent hakkelen?
A
Met moeite praten, met onderbrekingen
B
Het punt waar een aardbeving begint
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
De staat waarin iemand of iets zich bevindt

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent manoeuvreren?
A
Het punt waar een iemand zich bevindt
B
Ergens heel goed in zijn
C
De wat de beslissing bepaalt
D
Een voertuig van richting doen veranderen.

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent de knoop doorhakken.
A
Ergens heel goed in zijn
B
Een beslissing nemen
C
Iets dat beweegt
D
De hele tijd

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel quizvragen (nieuwe themawoorden) had jij goed?
112

Slide 21 - Poll

Heb je het doel van de les behaald en hoe kan je dat bewijzen?
Waar sta je nu met je doelenkaartje?

Slide 22 - Open vraag