Hoofdstuk 3: oligopolie

Hoofdstuk 3 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 

  • Voorbeelden noemen van markten van oligopolie
  • De kenmerken van de marktvorm oligopolie beschrijven
  • Het verschil kennen tussen prijsdiscriminatie en prijsdifferentiatie (zelf doen in opgave 4.45).

Slide 2 - Tekstslide

Programma

- Introductie: oligopolie
- Aantal vragen
- Maken opgave 4.44 en 4.45 en lezen p.100 en 101.

Slide 3 - Tekstslide

Oligopolie
Homogeen oligopolie
(klanten letten vooral op de prijs, er kan een prijsoorlog ontstaan)
Heterogeen oligopolie
(producenten moeten met elkaar concurreren)

Slide 4 - Tekstslide

Supermarkten
Internet en telefonie
Heterogeen oligopolie

Slide 5 - Tekstslide

Energie
Brandstof
Homogeen oligopolie 

Slide 6 - Tekstslide

Duopolie
Als er maar twee marktpartijen zijn, noem je het een duopolie.

Slide 7 - Tekstslide

Weinig aanbieders, veel vragers

Slide 8 - Tekstslide

Moeilijke toetreding tot de markt
Toetredingsbarrières:
  • hoge aanvangsinvesteringen --> schaalvoordelen
  • verzonken kosten = vaste gemaakte kosten die bij sluiting van de onderneming niet meer terugverdiend kunnen worden
  • octrooien = bewijs van uitvinding, geeft alleenrecht op commercieel gebruik van uitvinding. 

Slide 9 - Tekstslide

Concurrentie vs. samenwerken
  • Concurrentie --> kans op prijzenoorlog
  • Samenwerken --> kartelvorming = strafbaar

Slide 10 - Tekstslide

Kartel
Verboden prijsafspraken = kartel

Reden → onderlinge concurrentie beperken

Slide 11 - Tekstslide

I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten

II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 12 - Quizvraag

De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 13 - Quizvraag

Welke van de volgende goederen / diensten kunnen een oligopolist zijn?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegtuigmaatschappij

Slide 14 - Quizvraag

Een kartel is niet strafbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet een product waarbij het voor de consument niet uit maakt wie het levert of van welk merk het product is?
A
Homogeen goed
B
Heterogeen goed

Slide 16 - Quizvraag

De afzet (omzet) van een bedrijf in procenten van de totale afzet (omzet) op de markt
Afspraken tussen bedrijven om hun onderlinge concurrentie te beperken.
Marktvorm met maar één aanbieder.
Marktvorm met veel aanbieders van heterogene producten.
Kartel
Marktaandeel
Monopolie
Monopolistische concurrentie

Slide 17 - Sleepvraag

Wat zijn de marktvormen met prijszetting?
Martkvorm met prijszetting
Marktvorm zonder prijszetting
Monopolie
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Volkomen concurrentie

Slide 18 - Sleepvraag