Personalpronomen und die Fälle

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk schema (pers.vnw) moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk schema (pers.vnw) moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 1 - Tekstslide

(hij) Ich habe ...... in der Schule gesehen. 
(zij enk) ...... ist nach Hause gefahren. 
(jullie) Ich habe für ....... ein Geschenk gekauft.

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 3 - Tekstslide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
Dativ (3. Fall)
mit = met
nach = na, naar
bei = bij
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
aus = uit
außer = behalve
entgegen = tegemoet
gegenüber = tegeover
Akkusativ (4. Fall)
durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot
entlang = langs

Slide 4 - Tekstslide

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e of 4e naamval. 
1. Hij - Ich habe ein Geschenk für ......gekauft. 
2. jullie - Ohne ....... können wir nicht gehen. 
3. ik - Das hat er von ..... bekommen. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw/vragend.vnw etc moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw,        4e nv = lv)

Slide 6 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (Nominativ)

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden? 

Slide 7 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (wie/wat + gezegde)
Vb. 
ik - ....... habe euch gesehen. 

Let op! Ook als het gaat om een naamwoordelijk van het gezegde gaat het om een 1e naamval!

Slide 8 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Lijd.vw = 4. Fall (Akkusativ)

Welke vraag moet je stellen om het lv te vinden? 

Slide 9 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Lijdend voorwerp= 4. Fall (wie/wat + gezegde + ond). 
Vb. 
jullie - Ich habe ....... gesehen. 

Slide 10 - Tekstslide

Geen voorzetsel is ontleden
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ)

Welke vraag stel je om het mw.vw te vinden? 

Slide 11 - Tekstslide

Geen voorzetsel is ontleden
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ) aan wie/voor wie? 
Vb. 
hij - Ich habe .... das Geschenk gegeben. 

Slide 12 - Tekstslide

Und jetzt üben wir....
Ab Seite 67 -> Aufgabe 21, 22, 24, 26

Leicht
Aufgabe 27

Schwer
Aufgabe 28

Slide 13 - Tekstslide

Personalpronomen und die Fälle im Film erklärt!

Slide 14 - Tekstslide