Les 06 - Voornaamwoorden

Voornaamwoorden
Grammatica woordsoorten
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Voornaamwoorden
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de functies en kenmerken van voornaamwoorden zijn; 
- welke voornaamwoorden er zijn en hoe je deze benoemt. 

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken huiswerk 
We lopen even door het huiswerk heen.
Van opdracht 4 bespreken we één zin op het bord. 

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Er zijn acht verschillende voornaamwoorden. Deze verwijzen naar naar personen, dingen of zelfstandigheden. 

Bij leesvaardigheid hebben we het gehad over verwijswoorden. Veel van deze voornaamwoorden worden als verwijswoord gebruikt. 

Op pagina 84 en 85 staan alle voornaamwoorden uitgelegd.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk, bezittelijk en wederkerend
Persoonlijke voornaamwoorden komen voor als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.

Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is. Ze staan meestal vóór het bezit, maar  kunnen ook zelfstandig voorkomen.

Wederkerende voornaamwoorden horen bij werkwoorden die je bij jezelf kunt doen. Het verwijst terug naar het onderwerp. 

Slide 5 - Tekstslide

Verwarring?
Zoals je op pagina 84 kunt zien, kunnen sommige woorden zowel persoonlijk, als bezittelijk als wederkerend zijn. 

Wat te doen bij twijfel?
Zet de zin in de mannelijke vorm: 
- verandert het voornaamwoord in hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
- verandert het voornaamwoord in zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord; 
- verandert het voornaamwoord in zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord. 

Slide 6 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord 
Aanwijzende voornaamwoorden geven aan over welk exemplaar van iets je het hebt. Het staat voor het zelfstandig naamwoord waarbij het hoort. 

De meest voorkomende voornaamwoorden zijn dit, dat, deze en die. 
Dat en die kunnen ook bij andere woordsoorten horen. Als je dat kunt vervangen door dit en die door deze, dan zijn het aanwijzende voornaamwoorden. 

Slide 7 - Tekstslide

Het betrekkelijke voornaamwoord 
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar iets dat eerder in de zin al is genoemd: het antecedent. 

De betrekkelijke voornaamwoorden die we kennen, zijn: die, dat, wie, wat, welk(e) en hetgeen. 

Als we wie kunnen vervangen door 'degene die'  of wat door 'datgene dat', dan zit het antecedent al in het betrekkelijk voornaamwoord zelf. Er is dan sprake van een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. 

Slide 8 - Tekstslide

Het onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord verwijst naar mensen of zaken, maar we weten niet precies naar wie of wat. 

Onbepaalde voornaamwoorden kunnen zowel zelfstandig als bijvoeglijk worden gebruikt. 


Slide 9 - Tekstslide

Vragende en wederkerige voornaamwoorden

Vragende voornaamwoorden luiden meestal een vraag naar een persoon of een zaak in. De vragende voornaamwoorden die we kennen zijn wie, wat, welke en wat voor (een) 

Wederkerige voornaamwoorden geven aan dat twee of meer personen een 'wederzijdse' handeling verrichten. De wederkerige voornaamwoorden die we kennen zijn: elkaar, mekaar, elkander, mekander

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 6 op pagina 86 en 87. 

Slide 11 - Tekstslide