Er zijn twee groepen:
Bij de DER-Gruppe horen de bepaalde lidwoorden (der, die, das) en dies- (dit/deze), jed- (ieder-/elk-), manch- (sommig-), solch-(zulk-), all- (alle) en welch- (welk-).
Bij de EIN-Gruppe horen ein- (een), kein- (geen) en de bezittelijke voornaamwoorden: mein-(mijn), dein-(jouw), sein-(zijn), ihr-(haar), euer/eure (jullie), ihr-(hun) en Ihr-(uw).