19.2 Beweging in spiervezels 6V 23/24

Doel 19.2
Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt 
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle & langzame spiervezels
Je leert wat spierkramp is
Je leert wat het verschil tussen een kneuzing en verstuiking is
Je leert wat het nut van een cooling down en warming up is
Je leert wat rigor mortis is



1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Doel 19.2
Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt 
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle & langzame spiervezels
Je leert wat spierkramp is
Je leert wat het verschil tussen een kneuzing en verstuiking is
Je leert wat het nut van een cooling down en warming up is
Je leert wat rigor mortis is



Slide 1 - Tekstslide

Bouw skeletspieren
Spiervezel is opgebouwd uit samengesmolten spiercellen. Deze cellen hebben meerdere kernen.
BINAS 90C

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Bouw van skeletspieren
Elke spiervezel bevat contractiele filamenten:
actine en myosine
Deze filamenten kunnen langs elkaar glijden waarbij de
spiervezel korter en dikker wordt.
De filamenten kunnen NIET uit elkaar glijden, alleen
uit elkaar getrokken worden.



BINAS 90C

Slide 4 - Tekstslide

Het deel tussen twee Z-lijnen (membranen) heet een sarcomeer;  de kleinste eenheid van een spiervezel die kan samentrekken

  • lichte I-banden
  • donkere A-banden

Slide 5 - Tekstslide

Skeletspieren
  • Dwarsgestreept spierweefsel
  • Zitten met pezen vast aan je botten
  • Onder controle van de wil = bewust
  • Werkt snel, maar is snel vermoeid
  • Werken vaak samen: antagonisten/ antagonistisch paar

Slide 6 - Tekstslide

Gladde spieren
  • Geen strakke rangschikking van de fibrillen
  • Geen vergroeiing of onderlinge verbindingen
  • Vaak twee lagen met andere oriëntatie (kring- en lengtespieren)
  • Niet bewust - reageren op prikkels van autonoom zenuwstelsel
  • Werken langzamer maar zijn onvermoeibaar
  • Bloedvaten, bronchiën, maag, darmen, baarmoeder en blaas

Slide 7 - Tekstslide

Hartspieren
  • Dwarsgestreept spierweefsel met vertakkingen. 
  • Via Gap-junctions verbonden (netstructuur) waardoor gecoördineerde samentrekking kan plaatsvinden.
  • Onbewust.
  • Onvermoeibaar.

Slide 8 - Tekstslide

Gecoördineerd samentrekken
Impulsoverdracht in een spier vindt plaats in een neuromusculaire synaps (= motorisch eindplaatje). 
Spiervezels verbonden met hetzelfde motorische axon vormen een motorische eenheid:
zij trekken tegelijk samen.

Slide 9 - Tekstslide

Motorische eenheid

Alle spiervezels die door één neuron worden aangestuurd
motorsch
eindplaatje

Slide 10 - Tekstslide

Impuls 
1. impuls komt aan bij het
motorische eindplaatje

Slide 11 - Tekstslide

Impuls 
2. acetylcholine komt vrij

Slide 12 - Tekstslide

Impuls 
3. Het sarcolemma (cel-
membraan van de spier-
vezel) depolariseert.
Impuls bereikt sarco-
plasmatisch reticulum
via de t-buisjes.

Slide 13 - Tekstslide

Impuls 
4. Ca2+ stroomt uit het 
sarcoplasmatisch 
reticulum in de 
spiervezel 

Slide 14 - Tekstslide

Impuls 
5. Myosine en 
actine schuiven in elkaar,
de spier wordt korter

Slide 15 - Tekstslide

Impuls 
6. Ca2+ pompen in het sr
pompen het Ca2+ weer
terug in het sr

Slide 16 - Tekstslide

Sarcomeer
Door de rangschikking
van myosine en actine 
(eiwitten) ontstaan de
dwarse strepen.

Slide 17 - Tekstslide

Sarcomeer
Door het in elkaar 
schuiven van de 
actine en myosine
filamenten kan de 
spier samentrekken.

Slide 18 - Tekstslide

Actine/ myosine





A. Door Ca2+ instroom kan een actieve myosinekop binden aan het actine 

Slide 19 - Tekstslide

Actine/ myosine





B. ADP laat los van het myosinekopje, daardoor buigt het myosinekopje -> actine verplaatst tov myosine

Slide 20 - Tekstslide

Actine/ myosine





C. ATP bindt aan het inactieve myosinekopje, myosine laat los van actine

Slide 21 - Tekstslide

Actine/ myosine





D. ATP wordt ADP + P (mbv ATP-ase), de energie die vrijkomt wordt gebruikt voor het opnieuw buigen van het myosinekopje

Slide 22 - Tekstslide

Actine/ myosine
Elke ronde verkort de spier
met 1%
Maximaal 30% verkorting

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Antagonisten
Spieren kunnen alleen uit zichzelf korter worden, niet verlengen. Hiervoor is een antagonist nodig.

Slide 25 - Tekstslide

Antagonisten
Spieren werken in koppels. Als de ene spier aanspant ontspant de andere.
Bijvoorbeeld buig- en strekspier bovenarm (biceps/ triceps).

De antagonist levert de externe kracht die nodig is om de actine- en myosinefilamenten weer uit elkaar te trekken en de spier te verlengen.

Slide 26 - Tekstslide

Spierspoeltje
registreert spierspanning

Slide 27 - Tekstslide

Peeslichaampje
registreert rek in de pees

zorgt voor peesreflex bij te grote rek ter voorkoming van schade aan spieren

Slide 28 - Tekstslide

Gladde spieren
Kring- en lengtespieren/ straalspieren zijn elkaars antagonisten.

Slide 29 - Tekstslide

Hartspieren
Hartspiervezels ontspannen doordat het hart volstroomt met bloed - dit levert de externe kracht die nodig is om de myosine-en actinefilamenten weer uit elkaar te trekken.

Slide 30 - Tekstslide

Snelle en langzame spieren
Hoeveelheid langzame en snelle spiervezels is genetisch bepaald maar kan worden gewijzigd door training

Slide 31 - Tekstslide

Snelle en langzame spieren
Krachttraining zorgt voor de verhoging van het aantal myosine en actine filamenten (spiergroei). 

Slide 32 - Tekstslide

Snelle en langzame spieren
Duurtraining verhoogt het aantal mitochondrieën per cel en verhoogt de doorbloeding (uithoudingsvermogen)

Slide 33 - Tekstslide

Doel 19.2
BINAS 88A - motorisch eindplaatje
BINAS 88I - neurotransmitters (acetylcholine)
BINAS 90B - langzame en snelle spiervezels
BINAS 90C - bouw dwarsgestreepte spier


Slide 34 - Tekstslide