Année 3 verbes rentrée (réguliers + avoir, être, faire, aller)

Les verbes réguliers 
+ être, avoir, faire et aller
AU PRÉSENT
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les verbes réguliers 
+ être, avoir, faire et aller
AU PRÉSENT

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers 
Il y a 3 groupes:
verbes en -er
verbes en -ir
verbes en -re

Slide 2 - Tekstslide

Donner 3 verbes réguliers!

Slide 3 - Woordweb

Règle: stam + uitgang
Noter dans ton cahier

Slide 4 - Tekstslide

Elle habitent aux Pays-Bas.
A
B

Slide 5 - Quizvraag

Tu chantes une chanson.
A
B

Slide 6 - Quizvraag

J'aime le tennis.
A
B

Slide 7 - Quizvraag

Nous parlez français.
A
B

Slide 8 - Quizvraag

Elles ... le chocolat. (aimer)

Slide 9 - Open vraag

Le prof ... le cours. (donner)

Slide 10 - Open vraag

Vous ... une pomme. (manger)

Slide 11 - Open vraag

avoir = hebben
être = zijn

Slide 12 - Tekstslide

faire = maken/doen
aller = gaan

Slide 13 - Tekstslide

Il ... à Rotterdam.
A
a
B
va

Slide 14 - Quizvraag

Je/J' ... douze ans.
A
suis
B
ai

Slide 15 - Quizvraag

Elles ... du foot.
A
font
B
vont

Slide 16 - Quizvraag

Nous ... à l'école.
A
sommes
B
faisons

Slide 17 - Quizvraag

Elle ... une fille.
A
es
B
est
C
sont
D
sommes

Slide 18 - Quizvraag

Nous ... nos devoirs.
A
font
B
faites
C
fais
D
faisons

Slide 19 - Quizvraag

Tu ... à l'école.
A
vas
B
va
C
vais
D
vont

Slide 20 - Quizvraag

Martien et Erica ... un château.
A
a
B
avez
C
ont
D
avons

Slide 21 - Quizvraag

Vous ... au cinéma. (aller)

Slide 22 - Open vraag

Tu ... sympa. (être)

Slide 23 - Open vraag

Léa ... un chien. (avoir)

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

"Je prends"
A
Ik ga
B
ik neem
C
ik fiets
D
ik loop

Slide 26 - Quizvraag

Wij nemen
A
Nous prennons
B
Nous prendons
C
Nous prenons
D
Nous prenndons

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Wat betekent: 'Tu veux'?
A
Hij wilt
B
Ik heb
C
Jij wil
D
Ik ben

Slide 29 - Quizvraag


U wilt
A
vous voulez
B
nous voulons
C
on veut
D
ils veulent

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Pouvoir=?
A
willen
B
mogen
C
kunnen
D
zwemmen

Slide 32 - Quizvraag

zij kunnen (pouvoir)
A
elles pouvent
B
elles ont pu
C
elles pouvaient
D
elles peuvent

Slide 33 - Quizvraag