Warming Up Taal deel 2 pre advies

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's
1 / 55
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 1 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 2 - Quizvraag

Het meervoud van
sleutel

Slide 3 - Open vraag

Luister goed
De woorden aan de linkerkant hebben allemaal een lange klank
aa / oo/ uu/ oo /ie/, maar je schrijft ze met één letter.

Om de lange klank te behouden, schrijf je in het meervoud een komma voor de s.

kilo’s

menu's

panda's

kiwi’s

guppy’s

Slide 4 - Tekstslide

let op
Bij woorden op -ee en -ie is dit niet nodig.

Daarom schrijf je de s in die gevallen aan het woord vast.

tralies

abonnees

dictees

toffees

tralies

guppy’s

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 6 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
garage's
B
garages

Slide 7 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
pasfoto's
B
pasfotoos

Slide 8 - Quizvraag

één dictee - twee ........

Slide 9 - Open vraag

één tribune - twee ........

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

werkwoord: dromen
 Tine en Ilse ..... van een baan.
TT

Slide 12 - Open vraag

werkwoord: braden
De kok .... het vlees.
TT

Slide 13 - Open vraag

werkwoord: voeden
....... jij de eendjes.
TT

Slide 14 - Open vraag

werkwoord: prijzen
De leekracht ...... de leerling.
TT

Slide 15 - Open vraag

werkwoord: afwassen
Ik ...... voor mijn moeder.
TT

Slide 16 - Open vraag

Vul het hele werkwoord van het onderstreepte woord in!
Mijn vader vertelt een verhaal

Slide 17 - Open vraag

Vul de goede vorm in van het woord tussen haakjes!
De ............ appel is lekker. (gegeten)

Slide 18 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
De ..... man. (boos)

Slide 19 - Open vraag

Aanhalingstekens
3 vormen bij citaten
1. Sofie zei: "Ik woon hier."
2. "Ik woon hier", zei Sofie.
3. "Hier", zei Sofie, "woon ik."

Slide 20 - Tekstslide

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Lesdoel
Ik kan samengestelde woorden met de tussenletter(s) -e- of -(e)n- correct spellen.

Slide 22 - Tekstslide

tussenletters -en-
het boek
de kast
de boeken
kast
tussenletters -en-

Slide 23 - Tekstslide

hond+hok = ..........

Slide 24 - Open vraag

Wat is de juiste schrijfwijze van
TULP EN BOL
A
tulpenbol
B
tulpebol

Slide 25 - Quizvraag

2. tussenletter -e-
Als het eerste woord in het meervoud geen -en heeft.

de rijst + de pap.
Rijst heeft geen –en in het meervoud, je zegt niet rijsten

dus rijstepap.



Slide 26 - Tekstslide

3. tussenletter -e-
Als het eerste woord geen zelfstandig naamwoord is maar het  woord een bijvoeglijk naamwoord is

Zoals
hoog + de school = de hogeschool

hoog is een bijvoeglijk naamwoord, het zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 27 - Tekstslide

REGEL 4

Slide 28 - Tekstslide

REGEL 5
de maan + schijn =
de maneschijn

Slide 29 - Tekstslide

regel 6
asperge - asperges




asperge + soep = aspergesoep

Slide 30 - Tekstslide


Slide 31 - Open vraag


zon + bloem = ...

Slide 32 - Open vraag

Wat is juist?
A
rode kool
B
rodenkool
C
rodekool

Slide 33 - Quizvraag

Wat is juist?
A
katbak
B
kattebak
C
kattenbak

Slide 34 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zonnenbloem
B
zonnebloem
C
zonbloem

Slide 35 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Reuzenleuk
B
Reuzeleuk

Slide 36 - Quizvraag

Wat is juist?
A
reuzesprong
B
reuzensprong

Slide 37 - Quizvraag

GROENTE + SOEP = ?

Slide 38 - Open vraag



De man is zo sterk als een beer!
De man is b................

Slide 39 - Open vraag


peer + boom = ?

Slide 40 - Open vraag


reus + honger = ?

Slide 41 - Open vraag


zon + brand = ?

Slide 42 - Open vraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 43 - Quizvraag

In welke zin staan de aanhalingstekens op de goede plek?
A
'Goedemorgen buurman, zei' meneer De Vries.
B
'Goedemorgen' buurman, zei meneer De Vries.
C
'Goedemorgen buurman, zei meneer De Vries.'
D
'Goedemorgen buurman', zei meneer De Vries.

Slide 44 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Het sneeuwt heel hard! 'zei de juf.'
B
'Het sneeuwt heel hard!' zei de juf.
C
'Het sneeuwt" heel hard! zei de juf.'

Slide 45 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Bah, zei ik, 'het is vies.'
B
'Bah,' zei ik het is vies.
C
'Bah,' zei ik, 'het is vies.'

Slide 46 - Quizvraag

Bij welke zin zijn de
aanhalingstekens goed?

A
'De bakker zegt Zo, dat was het voor vandaag.'
B
De bakker zegt Zo, dat was het voor vandaag.
C
De bakker zegt: 'Zo, dat was het voor vandaag.'

Slide 47 - Quizvraag

33. Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 48 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens in het citaat goed?
A
Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
B
Ik: "zei Ik heb geen zin.'
C
'Ik zei': Ik heb geen zin.

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Tekstslide

werkwoord: starten
 ..... jij gisteren de auto
VT

Slide 51 - Open vraag

werkwoord: kopen
De mensen ........ allemaal een ijsje.
VT

Slide 52 - Open vraag

werkwoord: bouwen
De architect ...... gisteren een mooi huis.
VT

Slide 53 - Open vraag

Leenwoorden
  • Schwalbe
  • Föhn
  • Ober
  • Etui
  • Horloge
  • Bureau


  • Gamen
  • Make-Up
  • Laptop
  • Fakka
  • Doekoe
  • Waggie

Slide 54 - Tekstslide

We gaan beginnen. Deel 2

Slide 55 - Tekstslide