Bedrijfseconomie budgetteren les 2

Functies van een budget


2020
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMBOStudiejaar 1,4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Functies van een budget


2020

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les kun je uitleggen wat budgetteren is

Slide 2 - Tekstslide

Wat is budgetteren?
A
geeft inzicht in het te verwachten bedrijfsresultaat, de winstgevendheid en de eventuele liquiditeitsproblemen.
B
Een overzicht van de vermoedelijke uitgaven en inkomsten voor de komende periode.
C
Budgetteren is vaststellen hoe hoog bepaalde kosten mogen zijn.
D
geeft aan wat de organisatie de komende periode denkt te investeren

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noem je alle budgetten van de organisatie bij elkaar?
A
Begroting
B
Budget
C
Masterbudget
D
Kostenbudget

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een omzetbudget?

Slide 5 - Open vraag

Wat is een omzetbudget?
In een omzetbudget zet je de omzet die je in een bepaalde periode wilt behalen.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een vast budget?
A
Het bedrag is dus per periode anders.
B
een vast bedrag voor een periode. Het bedrag is onafhankelijk van de omzet.
C
Aan het begin van elke periode wordt er nieuw budget opgesteld
D
Het omzetbudget en het kostenbudget samen

Slide 7 - Quizvraag

Een overzicht dat aangeeft wat de organisatie de komende periode mag investeren, is een:
A
Liquiditeitsbudget
B
kostenbudget
C
exploitatiebudget
D
Investeringsbudget

Slide 8 - Quizvraag

Een overzicht dat inzicht geeft in de ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode, is een:
A
liquiditeitsbudget
B
exploitatiebudget
C
kostenbudget
D
omzetbudget

Slide 9 - Quizvraag

Het overzicht dat inzicht geeft in of er genoeg geld beschikbaar is voor de geplande activiteiten, is een:
A
exploitatiebudget
B
investeringsbudget
C
kostenbudget
D
liquiditeitsbudget

Slide 10 - Quizvraag

Het overzicht met daarin de omzet die je de komende periode wilt behalen, noem je het:
A
exploitatiebudget
B
investeringsbudget
C
masterbudget
D
omzetbudget

Slide 11 - Quizvraag

Het omzetbudget en kostenbudget samen noem je het:
A
masterbudget
B
investeringsbudget
C
exploitatiebudget
D
kostenbudget

Slide 12 - Quizvraag

Je moet 44 artikelen verkopen voor een omzet inclusief btw van € 75,90. Het btw-tarief bedraagt 21%.
a. Bereken het omzetbudget inclusief btw.
b. Bereken het omzetbudget.
A & B:
Omzet inclusief btw --> 44 x €75,90 = €3.339,60 (121%)
Btw --> €3.339,60 /121 x 21 =                       €579,60  (21%)
Omzet--> €3.339,60 / 121 *100 =                €2.760     (100%)

Slide 13 - Tekstslide

Functies van een budget
Budgetten kunnen verschillende functies hebben:
Allocatiefunctie:
Door middel van de allocatiefunctie wijs je de verschillende afdelingen binnen de organisatie een gedeelte van de gelden toe.
Bijvoorbeeld dat je vader/moeder zegt dat je komende maand €150 aan kleding mag besteden en €30 aan telefoonkosten.

Slide 14 - Tekstslide

Planningsfunctie
Door een planning te maken, ben je beter voorbereid op de toekomst. Je stippelt de koers van de organisatie uit door vooruit te kijken. Je dwingt jezelf ook prioriteiten te stellen.

Bijvoorbeeld:
De komende maand mag  een verkoopafdeling €75.000 aan verkoopkosten uitgeven.

Slide 15 - Tekstslide

Autorisatiefunctie
Door een budget te maken, autoriseer je een bepaalde persoon of afdeling tot het gebruik van een bepaald aantal middelen in een bepaalde periode.

Het bedrag dat gemachtigd is mag degene zonder overleg uitgeven.

Slide 16 - Tekstslide

Taakopdrachtfunctie
Via het budget kun je beleid, bevoegdheden, werkzaamheden en verantwoordelijkheden overdragen aan anderen.

Stel dat je werkt bij het plaatselijk dagblad en verantwoordelijk is voor het plaatsen van advertenties. Voor het komende kwartaal moet hij voor €75.000 aan advertenties verkopen.

Slide 17 - Tekstslide

Informatiefunctie 
Via het budget kun je in één keer aan de hele organisatie bijvoorbeeld laten weten wat de bedoeling is voor het komende jaar en hoe dit bereikt moet worden.
Bijvoorbeeld;
De directie van een  evenementenbureau heeft voor een project een personeelsbudget  bepaald. De projectgroep weet nu precies wat ze aan personeel mag uitgeven.

Slide 18 - Tekstslide

Controlefunctie
De cijfers van het budget vergelijk je achteraf met de werkelijke cijfers. Als er een verschil in zit, moet je dat verklaren.
Bijvoorbeeld:

Je hebt in je budget voor het uitgaan in het weekend een bedrag van €30 opgenomen. Later blijkt dat je €50 hebt uitgegeven. Je moet nu verklaren waar dat verschil door komt.

Slide 19 - Tekstslide



Budget --> Werkelijkheid --> Budgetcontrole

Slide 20 - Tekstslide

Beheerfunctie
Door een budget toe te wijzen weet een medewerker of afdeling wat men in een periode mag besteden. Gedurende die periode moet men steeds beoordelen of het budget goed beheerd is.
Bijvoorbeeld:
Margot, hoofd van een verkoopafdeling, mag in een jaar €360.000 uitgeven. Dit komt neer op een bedrag  van €30.000 per maand. Elke maand controleert zij de facturen om te kijken of het budget niet overschreden wordt. Zo ja, dan mag zij de volgende maand minder uitgeven.

Slide 21 - Tekstslide

Terugkoppelen doelen
Aan het einde van de les kun je uitleggen wat budgetteren is.
Kunnen jullie dat in eigen woorden vertellen aan de groep?

Slide 22 - Tekstslide