Herhaling woordenschat Thema 2

Herhaling woordenschat Thema 2
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling woordenschat Thema 2

Slide 1 - Tekstslide


A
heel groot
B
iets wat je hebt meegemaakt
C
als je iets graag wil weten
D
je verlegen en niet prettig voelen

Slide 2 - Quizvraag


A
je verlegen en niet prettig voelen
B
iets wat je hebt meegemaakt
C
als je iets graag wil weten
D
heel groot

Slide 3 - Quizvraag


A
heel groot
B
iets wat je hebt meegemaakt
C
als je iets graag wil weten
D
je verlegen en niet prettig voelen

Slide 4 - Quizvraag

Oei. Ik laat een wind in de klas.
Nu schaam ik me.
A
je heel prettig voelen
B
je verlegen en niet prettig voelen

Slide 5 - Quizvraag

De zon schijnt.
Maar ineens gaat het regenen.
A
langzaam
B
plotseling

Slide 6 - Quizvraag

Ik ben morgen jarig.
Ik ben benieuwd of oma ook komt.
A
als je iets graag wilt weten
B
als je iets saai vindt

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb een enorme scheur in mijn broek.
Mijn hand past erdoor!
A
heel groot
B
heel snel

Slide 8 - Quizvraag

Mama en Mark gaan trouwen.
Mark is mijn stiefvader.
A
de eerste vader
B
de tweede vader

Slide 9 - Quizvraag

Amar mag in een luchtballon.
Dat is wel een ervaring!
A
iets wat je niet nieuw koopt
B
iets wat je hebt meegemaakt

Slide 10 - Quizvraag


A
een geluid dat je hoort als iets snel gaat
B
stand van je lichaam
C
lang en recht maken
D
als je een tijdje erg moet huilen

Slide 11 - Quizvraag


A
stand van je lichaam
B
lang en recht maken
C
een geluid dat je hoort als iets snel gaat
D
als je een tijdje erg moet huilen

Slide 12 - Quizvraag

Het is wel een uur rijden.
Of zou het meevallen?
A
als iets leuker of lekkerder is dan je dacht
B
als iets minder leuk of lekker is dan je dacht

Slide 13 - Quizvraag

Noa en Tim hebben nieuwe fietsen.
Ze zoeven ons voorbij!
A
een geluid dat je hoort als iets snel gaat
B
een geluid van water

Slide 14 - Quizvraag

Mijn zusje valt van het klimrek.
Ze krijgt een huilbui.
A
als je een tijdje erg boos bent
B
als je een tijdje erg moet huilen

Slide 15 - Quizvraag

De juf geeft tips.
Ga jij die tips opvolgen?
A
bespreken
B
doen, uitvoeren

Slide 16 - Quizvraag

Kun jij op je hoofd staan?
Ik vind dat een moeilijke houding.
A
hoe je iets vasthoudt
B
stand van je lichaam

Slide 17 - Quizvraag

Wij gaan winnen. Wedden?
A
een afspraak maken
B
kijken wie gelijk heeft

Slide 18 - Quizvraag


A
het mis hebben
B
plaats om dingen in te stoppen of neer te zetten
C
mensen of spullen van de ene naar de andere plek brengen
D
antwoord op een vraag of probleem

Slide 19 - Quizvraag


A
antwoord op een vraag of probleem
B
plaats om dingen in te stoppen of neer te zetten
C
mensen of spullen van de ene naar de andere plek brengen

Slide 20 - Quizvraag


A
antwoord op een vraag of probleem
B
plaats om dingen in te stoppen of neer te zetten

Slide 21 - Quizvraag

Mijn beker past niet meer in mijn tas.
Heb jij nog ruimte in jouw rugzak?
A
plaats om dingen in te stoppen
B
de troep, alles ligt door elkaar

Slide 22 - Quizvraag

Oei. De bal valt in de sloot.
Hoe gaan we dat oplossen?
A
een goed antwoord vinden
B
een tip geven

Slide 23 - Quizvraag

Ik knip een gat in het papier.
Dat doe ik expres.
A
iets doen omdat je dat wil
B
iets per ongeluk doen

Slide 24 - Quizvraag

Meester noemt mij Anna.
Hij vergist zich. Ik ben Lisa.
A
het goed hebben
B
het mis hebben

Slide 25 - Quizvraag

Sanne vertelt een raadsel.
Weet jij de oplossing?
A
antwoord op een probleem
B
iets wat je hoort, leest of ziet

Slide 26 - Quizvraag

Wil je een appel of een peer?
Een banaan is ook een mogelijkheid.
A
iets wat je heel lekker vindt
B
iets wat kan, iets wat mogelijk is

Slide 27 - Quizvraag