De voortplanting

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

In welk voortplantingsorgaan rijpen de eicellen?
A
de baarmoeder
B
de eileider
C
de teelbal
D
de eierstok

Slide 2 - Quizvraag

Welke hormonen sturen de menstruele cyclus aan?
A
adrenaline en testosteron
B
oestrogeen en testosteron
C
insuline en progesteron
D
progesteron en oestrogeen

Slide 3 - Quizvraag

In welk orgaan wordt oestrogeen en progesteron aangemaakt?
A
de eileiders
B
de hypothalamus
C
de eierstokken
D
de hypofyse

Slide 4 - Quizvraag

Wat is menstruatie?
A
maandelijks verlies van baarmoederslijmvlies en bloed
B
scheurtje in de vagina
C
genitale wratten
D
wanneer de man klaarkomt

Slide 5 - Quizvraag

De dagen rond de ovulatie is de vrouw het meest vruchtbaar.
A
juist
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

Waarom is de slijmprop in de baarmoederhals rond de eisprong vloeibaarder?
A
zodat menstruatiebloed het lichaam kan verlaten
B
zodat eicellen het lichaam kunnen verlaten
C
zodat zaadcellen erdoorheen kunnen
D
zodat zaadcellen het lichaam kunnen verlaten

Slide 7 - Quizvraag

Een eicel moet na de eisprong binnen de 24 uur bevrucht worden.
A
juist
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel dagen kunnen zaadcellen in het vrouwelijk lichaam overleven?
A
0 dagen
B
20 dagen
C
2 weken
D
5 dagen

Slide 9 - Quizvraag

De bevruchting van een eicel gebeurt in de vagina.
A
juist
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Waarom barst het blaasje in de kop van een zaadcel open?
A
Afbraakstoffen lossen de eiwitcelwand rond de eicel op.
B
Afbraakstoffen lossen het eiwitmembraan rond de eicel op.
C
Zodat de zaadcel energie krijgt.
D
Geen enkel antwoord is juist.

Slide 12 - Quizvraag

Welk deel van de zaadcel dringt een eicel binnen?
A
de volledige zaadcel
B
de kop van de zaadcel
C
de zweepstaart van de eicel
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Na het binnendringen van de eerste zaadcel veranderen de membraaneigenschappen ...
A
zodat er nog zaadcellen in de eicel kunnen.
B
zodat er geen zaadcellen meer in de eicel kunnen

Slide 14 - Quizvraag

Een bevruchting door meerdere zaadcellen levert een levensvatbaar embryo op.
A
juist
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Wat gebeurt er tijdens de bevruchting met de zaadcel en eicel?

Slide 16 - Open vraag

Hoe noemen we een bevruchte eicel nog?

Slide 17 - Open vraag