1. Inhoud
Je schrijft over wat de opdracht vraagt.
Je geeft voldoende informatie.
2. Taaltaken en structuur
Je tekst heeft een aanhef en afsluiting (bij brief of kaart).
Je tekst is logisch opgebouwd (begin – midden – eind).
Je gebruikt eenvoudige, zinnen.
3. TaalgebruikJe gebruikt duidelijke woorden en signaalwoorden (en, maar, want).
Je maakt weinig grammaticale fouten.
Je spelling is meestal goed.
4. Begrijpelijkheid
Iedereen begrijpt jouw zinnen en tekst.
Je boodschap is duidelijk.