Leerplein gnmk bloedstolling

GNMK bloedstolling
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
geneesmiddelenkennisMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

GNMK bloedstolling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedstolling
2 processen:
1. Door weefselbeschadiging worden stoffen vrijgemaakt en geactiveerd die ervoor zorgen dat er fibrinedraden ontstaan. Het protrombine waarmee het proces begint, wordt gevormd in de lever. Voor de aanmaak van deze stof is vitamine K onmisbaar.
2. Bij een wond zullen de bloedplaatjes elkaar aantrekken (bloedplaatjesadhesie) en aan elkaar gaan plakken (bloedplaatjesaggregatie)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GNMK bij bloedstolling

Bloedstolling in de bloedvaten: trombose
2 soorten:
- veneuze trombose (stolsel in een ader zoals bij een longembolie)
- arteriële trombose (stolsel in een slagader zoals bij een hartinfarct)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Antitrombotica
trombocytenaggregatieremmers (plaatjesremmers);
vitamine K-antagonisten;
direct werkende anticoagulantia;
heparines.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

trombocytenaggregatieremmers

Slide 7 - Woordweb

rombocytenaggregatieremmers (‘plaatjesremmers’) beïnvloeden vooral de hechting van de bloedplaatjes aan de vaatwand. Daarmee verminderen ze het risico op vorming van een bloedstolsel in het bloedvat als er sprake is van een verandering in de vaatwand. Plaatjesremmers worden vooral profylactisch gebruikt na een hartinfarct, een beroerte, een transient ischemic attack (‘TIA’) of een andere aandoening van de bloedvaten in de hersenen. Ze hebben weinig bijwerkingen. Acetylsalicylzuur en het verwante carbasalaatcalcium worden het meest gebruikt. Aan de dosering van acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium kan het gebruik worden afgeleid: de dosering als plaatjesremmer is voor acetylsalicylzuur 80 mg per dag en voor carbasalaatcalcium 100 mg per dag. Bij pijn en koorts is de dosering 500 tot 1.000 mg per keer voor acetylsalicylzuur en 300 tot 600 mg per keer voor carbasalaatcalcium. Andere middelen in deze groep zijn clopidogrel, dipyridamol en ticagrelor. Deze worden zowel afzonderlijk als in combinatie met acetylsalicylzuur gebruikt. Een vaste combinatie van clopidogrel en acetylsalicylzuur is Duoplavin ®.
Trombocytenaggregatieremmers
De trombocytenaggregatieremmers zorgen ervoor dat de bloedplaatjesprop minder gemakkelijk kan worden gevormd.
vooral profylactisch na infarct, beroerte, TIA of andere aandoening v/d bloedvaten in de hersenen.
Weinig bijwerkingen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitamine-K antagonisten

Slide 9 - Woordweb

De vitamine K-antagonisten (ook wel coumarinen genoemd) remmen de aanmaak van protrombine. Door de patiënten worden de vitamine K-antagonisten meestal ‘bloedverdunners’ genoemd. Het bloed wordt echter niet ‘dunner’, maar stolt minder snel. Acenocoumarol is een kortwerkend middel (ongeveer 48 uur). Fenprocoumon heeft een werking die dagen duurt. De middelen worden voornamelijk profylactisch gebruikt. Het gebruik van deze middelen wordt begeleid en gecoördineerd door de trombosedienst.
Vitamine-K antagonisten
  • ook wel coumarines genoemd
  • remmen de aanmaak van protrombine.
  • acenocoumarol (kortwerkend)
  • fenprocoumon (langwerkend)
  • profylactisch gebruik
INR moet worden gecontroleerd door trombosedienst!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

INR
Hoe hoger de INR, hoe langer het duurt voor je bloed stolt. Er kan een bloeding optreden.
Hoe lager de INR, hoe sneller je bloed stolt. Er kunnen bloedstolsels ontstaan.
Van nature is de INR-waarde 1. Afhankelijk van het soort aandoening  liggen de streefwaarden in Nederland tussen de 2.0 en de 3.5.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

direct werkende anticoagulantia

Slide 12 - Woordweb

De direct werkende anticoagulantia zijn stoffen die een van de stollingsfactoren remmen. Binnen deze groep worden medicijnen onderscheiden die oraal moeten worden ingenomen en medicijnen die parenteraal (buiten de darm om) moeten worden toegediend. In vergelijking met de vitamine K-antagonisten, hebben de direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s) als belangrijkste voordelen dat er minder interacties met andere geneesmiddelen mogelijk zijn en er geen geregelde bloedcontroles nodig zijn, omdat er een vaste dosering gebruikt wordt. Als voordeel van de vitamine K-antagonisten kan genoemd worden dat juist die bloedcontroles handig kunnen zijn om de therapietrouw te bewaken. Ook voor wat betreft de bijwerkingen zijn er kleine verschillen. De kleine kans op ernstige bloedingen is bij de vitamine K-antagonisten namelijk net iets groter dan bij de DOAC’s. De meest gebruikte DOAC’s zijn dabigatran, rivaroxaban, edoxaban en apixaban.
DOAC's (voorheen NOAC's)
In tegenstelling tot vitamine K remmers stoppen DOAC’s de werking van één specifiek stollingseiwit.

Niet iedereen kan deze middelen gebruiken.

Geen controle van de trombosedienst nodig.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk middel lost een stolsel op?
A
acenocoumarol
B
alteplase
C
beide middelen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meneer Cohen gebruikt acenocoumarol, welke pijnstiller mag hij nu gebruiken?
A
Paracetamol / codeïne
B
Carbasalaatcalcium  - Ascal®
C
Beide middelen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk middel hoort tot de groep van de direct werkende anticoagulantia?
A
heparine
B
acenocoumarol
C
streptokinase

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms moet de trombosedienst de INR meten om de dosering te bepalen. Bij welk geneesmiddel is dit nodig?
A
carbasalaatcalcium-Ascal®
B
rivaroxaban - Xarelto®
C
Fenprocoumon-Marcoumar®

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies