Grammar 2

Today's planning
practice with grammar
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's planning
practice with grammar

Slide 1 - Tekstslide

Bezit met - 's
Om bezit aan te geven gebruik je 's

Het boek van Jamie - Jamie's book (persoon)
De wol van de schapen - the sheep's wool (dier)
Het nieuws van gisteren - Yesterday's news (tijd)

Je gebruikt 's om bezit aan te geven van:
een persoon, dier, tijd, product, bedrijf of winkel.


Slide 2 - Tekstslide

Bezit met - s'
Als het woord al op een -s eindigt zet je er  alleen ' achter
Dit is bijvoorbeeld als het woord in het meervoud eindigt op een s:

Het boek van mijn zussen - My sisters' book
Het boek van mijn broers - My brothers' book
Het boek van mijn ouders - My parents' book



Slide 3 - Tekstslide

My sister always holds my father___hand while crossing the street.
A
s'
B
'
C
's
D
of

Slide 4 - Quizvraag

Make sure the power cable is plugged into the back ____the television.
A
'
B
's
C
s'
D
of

Slide 5 - Quizvraag

(sister – hair )Everyone looked at my ____because she had it dyed pink.
A
sister's hair
B
hair of my sister
C
sister' hair
D
of the hair of my sister

Slide 6 - Quizvraag

(side – shed) Look! Someone sprayed graffiti on the ________
A
shed's side
B
side's shed
C
side of the shed
D
the shed of the side

Slide 7 - Quizvraag

(Justin – ear) Someone just pulled___
A
ear of Justin
B
Justins' hair
C
Justin' ear
D
Justin's ear

Slide 8 - Quizvraag

Word order - place and time
In een Engelse zin komt een plaatsbepaling vóór een tijdsbepaling.

Plaats
Tijd
We can meet at the pool
at seven tonight.
Let’s meet in front of the hotel
at nine o’clock.

Slide 9 - Tekstslide

for a walk / often / the family / goes / in the weekend

Slide 10 - Open vraag

get / good grades / always / the students

Slide 11 - Open vraag

watch / the football match / at home / sometimes / we

Slide 12 - Open vraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is.

Je gebruikt of mine, of yours, etc. als er bijvoorbeeld a of this, that, these, those voor het zelfstandig naamwoord staat: 
a + friend +of mine, that + book + of yours.


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Rita is a friend she / hers / of hers.
A
she
B
hers
C
of hers

Slide 15 - Quizvraag

These books are us / ours / of ours. Please don’t touch them!
A
us
B
ours
C
of ours

Slide 16 - Quizvraag

This is your / yours / of yours cell phone, isn’t it?
A
your
B
yours
C
of yours

Slide 17 - Quizvraag

These bikes here are they / their / theirs.
A
they
B
their
C
theirs

Slide 18 - Quizvraag