1C - P2 - Week 10 - les 1 - Herhaling ww

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
Takkenl@farel.nl
Ma, di, wo, vrij

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
Takkenl@farel.nl
Ma, di, wo, vrij

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag in de les:
- Welkom
- Stillezen (of werken aan je opdracht)
- Perfect antwoord bespreken
- Klassikaal herhalen en oefenen voor toets met werkwoordspelling
- Leren en oefenen

Doel:
- Je geeft van verschillende teksten aan op welke manier je ze leest. 
- Je kunt de persoonsvorm juist schrijven in de tegenwoordige en verleden tijd
- Je schrijft het voltooid deelwoord juist
- Je benoemt wat het infinitief is. 

Slide 2 - Tekstslide

Planning:

Woensdag  18 jan - leestoets + ww spelling
dinsdag 24 jan - boekenopdracht
16 februari - voorleeswedstrijd - 15.00


Leestoets / boekenopdracht

Slide 3 - Tekstslide

(Stil)lezen
Denk tijdens het lezen na over een stukje dat je zo voor kunt lezen
timer
12:30

Slide 4 - Tekstslide

Voorlezen
Een aantal leerlingen leest een klein stukje uit hun boek voor. 
Opdracht voor luisteraars:
- Wat vind je goed aan het voorgelezen stuk?
- Wat zou de voorlezer kunnen veranderen, zodat het nog fijner wordt om naar te luisteren?
- Schrijf je feedback op. 

Slide 5 - Tekstslide

Niet altijd dezelfde aanpak

Eerste stap:
1. de tekst bekijken en beoordelen
waar hij over gaat.


Het lezen van een zakelijke tekst
Globaal lezen:

- Titel
- Illustraties
- Tussenkopjes
- Opvallende dingen in de tekst
- Inleiding lezen
- Eerste en laatste zin van elke alinea lezen

Slide 6 - Tekstslide

Niet altijd dezelfde aanpak

Eerste stap = globaal lezen
1. de tekst bekijken en beoordelen
waar hij over gaat.

(mogelijke) Tweede stap:
2. Je leest de volledige tekst 


Het lezen van een zakelijke tekst
Intensief lezen:

- Je leest de tekst van begin tot einde
- Je probeert elke zin te snappen
- Woorden die je niet kent, zoek je op. 

Je mist dus geen enkel detail. 

Slide 7 - Tekstslide

Zoekend lezen
Je weet precies waar je naar zoekt, dus je scant de tekst naar het antwoord.
- Inhoudsopgave
- Zaakregister
- Tussenkopjes
- Dikgedrukte woorden



Leesstrategieën H18
- Je zoekt iets op in een atlas,
- Je wil weten waar het recept voor pepernoten staat in een kookboek.
- Je wil weten hoe je de batterijen uit een afstandsbediening haalt en kijkt in de handleiding 

Slide 8 - Tekstslide

Zoekend lezen
Je weet precies waar je naar zoekt, dus je scant de tekst naar het antwoord.
- Inhoudsopgave
- Zaakregister
- Tussenkopjes
- Dikgedrukte woorden

Lerend lezen:
Je leest de tekst eerst globaal en daarna intensief
Daarna ga je kijken wat je ervan moet onthouden (voor een toets bijv.)
Maak een samenvatting of markeer de belangrijkste punten


Leesstrategieën H18

Slide 9 - Tekstslide

H19 - Kritisch lezen
Klopt wat je gelezen/gehoord hebt?
Wat is de bedoeling  van de schrijver? (verkopen, informeren, de macht grijpen?)
Wie heeft deze tekst geschreven? Is de schrijver betrouwbaar?
Is de informatie uniek? (of kun je het nog ergens anders vinden?)

Slide 10 - Tekstslide

Je hebt geoefend met leesopdrachten, en (hopelijk) nagekeken. 

Maar wanneer is je antwoord nou juist?
Oefenen leestoets

Slide 11 - Tekstslide


Kijk naar je opdrachten en noteer hier een antwoord waar je tevreden over bent. 

(Kies er een waarvan je verwacht dat het helemaal goed gerekend zal gaan worden). (noem ook het hoofdstuk en de vraag: H17, vraag 8 - en je antwoord)

Slide 12 - Open vraag

Perfect antwoord:

Slide 13 - Tekstslide

1. Verwijs naar een gedeelte van de vraag in je antwoord, zodat duidelijk is wat je bedoelt.
2. Heb je alles beantwoord wat er gevraagd wordt?
3. Je formuleert je antwoord in een volledige zin (compleet met hoofdletters en punten etc.)
3. Je antwoord sluit daadwerkelijk aan bij de vraag. 
Perfect antwoord:

Slide 14 - Tekstslide

1. Verwijs naar een gedeelte van de vraag in je antwoord, zodat duidelijk is wat je bedoelt.
2. Heb je alles beantwoord wat er gevraagd wordt?
3. Je formuleert je antwoord in een volledige zin (compleet met hoofdletters en punten etc.)
3. Je antwoord sluit daadwerkelijk aan bij de vraag. 
Perfect antwoord:

Slide 15 - Tekstslide

Wat moet je kennen/kunnen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd  
Persoonsvorm verleden tijd.   
Voltooid deelwoord
infinitief
Werkwoorden
Rennen


Slide 16 - Tekstslide

Wat moet je kennen/kunnen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd  
Persoonsvorm verleden tijd.   
Voltooid deelwoord
infinitief
Werkwoorden
Rennen

Ik ren - hij rent
Ik/hij rende - Wij renden
Ik heb gerend
rennen

Slide 17 - Tekstslide


Vul beide werkwoorden in, gescheiden door een komma.

(Zijn) jullie afgelopen zomer nog op vakantie (zijn)?

Slide 18 - Open vraag


Vul beide werkwoorden in, gescheiden door een komma.

Wij hebben een week lang (rondreizen) en daarna bij familie (logeren).

Slide 19 - Open vraag


Vul beide werkwoorden in, gescheiden door een komma.

De laatste avond (woeden) er een hevige storm en hebben we uren achter elkaar (voetballen).

Slide 20 - Open vraag


Vul beide werkwoorden in, gescheiden door een komma.

Helaas (kunnen) mijn neef nooit tegen zijn verlies, dus hij (willen) per se winnen.

Slide 21 - Open vraag


Vul beide werkwoorden in, gescheiden door een komma.

Al (mopperen ) ging hij van tafel en (vertrekken) zwaar beledigd naar zijn kamer.

Slide 22 - Open vraag


Wat gaat er hier fout?

Slide 23 - Open vraag


Maak zelf een zin met dit werkwoord:

verbrand (let op, hij moet in deze vorm blijven staan)

Slide 24 - Open vraag


Maak zelf een zin met dit werkwoord:

verbrande (let op, hij moet in deze vorm blijven staan)

Slide 25 - Open vraag


Maak zelf een zin met dit werkwoord:

verbrandde (let op, hij moet in deze vorm blijven staan)

Slide 26 - Open vraag


Maak zelf een zin met het infinitief van '

verbranden' 

Slide 27 - Open vraag

Wat als de vorige opdrachten nog heel moeilijk waren:

- Oefen met de Drillster-oefeningen bij H27 en H28 op de site van Kern
- Zorg dat je de termen pvtt, pvvt, vd en infinitief kent. 





Oefenen werkwoorden?

Slide 28 - Tekstslide

Maak een keuze uit een van de volgende dingen:

1. Meer opdrachten bij lezen oefenen via teams
2. Werkwoorden oefenen (Drillsteroefeningen)
3. Leren/ huiswerk maken voor een ander vak


Wie willen er meedoen aan de voorronde van 
de voorleeswedstrijd?
Aan de slag:

Slide 29 - Tekstslide