GC OR 5 les 4

Engels les 4
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Engels les 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thuis oefenen
  • https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/overig/bezittelijke-voornaamwoorden-possessive-pronouns/ 

  • https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/oefenen-met-1-tijd/simple-present/


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Nieuwe woorden 
Quiz 
Uitleg 
Quiz
Opdrachten 
Dictee


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag van de dag

Als je terug in de tijd kon gaan, wat zou je dan doen?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuwe woorden
Flat                           - flat                               Bedroom       - slaapkamer
House                     - huis                             Garden           - tuin
City                           - stad                            Shower           - douche
Village                     - dorp                            Mirror             - spiegel
Living room          - woonkamer              Pillow             - kussen
Kitchen                  - keuken                        Sofa                - bank
Bathroom             - badkamer                  Balcony         - balkon

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz
Ga naar www.quizizz.com

Klik rechts boven op 'enter code'

Vul de code in die op het bord staat

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg: bezit
Woorden die aangeven dat iets van iemand is.
My                                   mijn
Your                                jouw
His/her/its                   zijn/haar
Our                                  onze
Their                               hun
Let op: niet afkorten! Your bag is niet hetzelfde als you're bag.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
My book                         mijn boek
Your car                          jouw auto
His dog                           zijn hond
Her pen                           haar pen
Our house                      ons huis
Their garden                 hun tuin

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz
Ga naar www.quizizz.com

Klik rechts boven op 'enter code'

Vul de code in die op het bord staat

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de present simple?
Tegenwoordige tijd
Go, walk, swim, read, talk

I walk to school every Friday
He walks to school every Friday

Wat valt op aan bovenstaande zinnen? 


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de present simple?
Bij een bevestigende zin:

Gebruik het hele werkwoord
I play football, I walk to school every day

Let op! Bij he/she/it - hele werkword + s
He plays football, he walks to school every day

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de present simple?
Bij een ontkennende zin:

Voeg do not/ don't toe
I don't like coffee, I don't smoke

Let op! Voeg bij he/she/it - does not/ doesn't toe
He doesn't like coffee, she doesn't smoke

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de present simple?
Bij een vragende zin:

Voeg 'do' toe aan het begin van de zin
I go to school - Do I go to school?

Let op! Bij voeg bij he/she/it: 'does' toe aan het begin van de zin
He goes to school - Does he go to school?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Present Simple? 
I work
Do I work?
I don't work
You work
Do you work?
You don't work
He/She/It works
Does he/she/it work?
He/She/It doesn't work
We work
Do we work?
We don't work
You work
Do you work?
You don't work
They work
Do they work?
They don't work
Hoe maak je de present simple? 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je de present simple?
1. Bij gewoontes/ regelmatigheden
I always walk to school/ Every tuesday I go to the gym

2. Bij feiten
London is the capital of England / Water boils at 100 degrees

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden
Always
Never
Often
Usually
Every
On monday´s
During the week

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in de woorden op de stipjes in
... he ... (draw) well?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin staat in de present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He always walks to school.

Slide 23 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Welke zin staat in de present simple?
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin staat in de present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de goede vorm van het woord in
I usually ... (go) to school.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de goede vorm van het woord in
They .. (visit) us often.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de goede vorm van het woord in
Tom ... (work) every day.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de goede vorm van het woord in
They ... (not work) for us.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de goede vorm van het woord in
She ... (not wash) the dishes every evening.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de goede vorm van het woord in
... you ... (watch) movies?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je?
Open bladzijde 15 van je boek

We gaan in dit hoofdstuk praten over jouw woonplaats

Wat zie je op de foto?

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten

Bladzijde 14 opdracht 1 t/m 3a
Bladzijde 16 opdracht 2a + b
Bladzijde 17 opdracht 3a + c, 4a + b



Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dictee
  • Doe allemaal je laptop dicht 
  • Pak pen en papier voor je (een los blaadje)
  • Schrijf bovenaan je naam 
  • Luister goed, ieder woord wordt maar twee keer genoemd
  • Ik noem ieder woord 2 keer op, luister dus goed
  • Als je klaar bent met schrijven wacht je in stilte tot het volgende woord

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies