Hoofdstuk 8 Burgers en stoommachines

Burgers en stoommachines
De Industriële Revolutie

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides en 23 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Burgers en stoommachines
De Industriële Revolutie

Slide 1 - Tekstslide

Kernaspect
De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving

Slide 2 - Tekstslide

De industriële revolutie vanaf ong. 1750
  • Eerst spierkracht (mens & dier) en wind- en waterkracht
  • In industrie werden handwerktuigen vervangen door stoom (later door gas en elektriciteit)
  • Geleidelijke voortdurende technologische vooruitgang waarbij de productie van goederen werd gemechaniseerd
  • Industrialisatie begon in ong. 1750 in Groot-Britannië en verspreidde zich over de rest van de wereld (China pas vanaf 1980)
  • Begon in de textielnijverheid (industrie) -> eerste machines van hout

Slide 3 - Tekstslide

Vervolg
  • Rond 1800 ijzeren machines aangedreven door stoom (steenkool)
  • Gevolg -> machine-industrie, ijzerindustrie en steenkoolwinning
  • Stoommachine grootschaliger, sneller, goedkoper -> 1825 350 x zoveel katoendraad
  • Voor het eerst volledig katoenen stoffen zoals jeans, werkkelding etc.
  • Waarom Groot-Britannië? -> 
  • 1. Rijke ondernemers staken geld in machines en namen grote aantallen arbeiders in loondienst -> kapitalisme breidde zich uit van handel naar industrie -> zoveel mogelijlk winst maken + veel concurrentie = proberen goedkoper te werken en betere producten maken
  • 2. andere veranderingen -> Agrarische revolutie -> landbouwmethodes werden verbeterd -> meer mensen te eten -> bevolking groeide maar op platteland minder mensen nodig -> heel veel mensen naar steden = goedkope arbeidskrachten voor industrie

Slide 4 - Tekstslide

Vervolg
  • 3. Transportrevolutie -> (voor) onverharde wegen en slecht begaanbare rivieren. Ondernemers lieten kanalen aanleggen -> netwerk -> daaraan werden fabrieken gebouwd. Stoomlocomotief 1830 eerste spoorlijn -> rond 1850 GB volledig netwerk van spoorlijnen
  • Groot-Brittanië = werkplaats van de wereld
  • Vanaf 1850 IR naar andere landen in Europa, VS en Japan
  • Vanaf 1850 Tweede Industriële Revolutie -> nieuwe industrieën zoals staalindustrie, chemische industrie en elektromagnetische industrie

Slide 5 - Tekstslide

Vervolg
  • Vanaf 1890 gingen de ontwikkelingen snel -> ijzer werd vervangen door staal (sterker, taaier en soepeler) = geschikt voor bouw van bruggen en wolkenkrabbers
  • Komst van elektriciteit -> elektrische straatverlichting, telefoon, gloeilamp (Philips)
  • Chemische industrie -> plastic, kunstmest (landbouw)
  • Voedingsmiddelenindustrie -> blikvoedsel, margarine etc.
  • Bedrijven worden gigantisch groot -> duizenden arbeiders -> bedrijven maken gebruik van wetenschap -> labaratoria
  • Uitvinding fiets en auto -> door uitvinding stoomwals goede wegen
  • 1903 eerste geslaagde vlucht vliegtuig
  • Bevolking groeide in gigantisch tempo -> meer dan de helft in de stad
  • Londen 1800 950.000 inwoners -> 1900 6.500.000 inwoners

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

8.2 Kenmerkend aspect
De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Slide 10 - Tekstslide

Congres van Wenen
  • Vanaf 1792 revoluties hadden er voor gezorgd dat vorsten in Duitsland, Frankrijk, Italië, e.a. landen van troon gestoten en grondwetten ingevoerd
  • 1815 congres van Wenen -> (na Napoleon) afspraken maken over naoorlogse orde -> oude machthebbers kwamen terug -> Nederland kreeg koning Willem I -> Duitsland losse staatjes met twee grote mogendheden -> Pruisen en Habsburgse rijk.
  • Om Frankrijk onder controle te houden kreeg Pruisen in het westen gebieden er bij en Nederland kreeg België en Luxemburg.
  • Voorrechten van adel en kerk werden hersteld en burgerrechten weer ingeperkt

Slide 11 - Tekstslide

Liberalisme en nationalisme
  • Liberalisme -> ideeën komen uit de Verlichting en democratische revoluties -> hoort bij de (rijke) burgerij
  • Liberalen wilden een grondwet die macht van koning beperkte en burgerrechten garandeerde (zie hoofdst. 7.3) regering moest ondergeschikt zijn aan gekozen volksvertegenwoordiging en de wet moest voor iedereen gelijk zijn.
  • Adel en kerk geen voorrechten -> vrijheid van individu (mening, godsdienst, economie etc.) -> geen hinder ondervinden van wetten

Slide 12 - Tekstslide

Vervolg
  • Veel liberalen waren nationalist en veel nationalisten waren liberaal -> volkeren hebben recht op eigen natie (staat) -> natiestaat (nationalisme = overdreven vaderlandsliefde)  
    In 18e eeuw -> door democratische revoluties idee dat alle leden van een volk waren verbonden door taal, geschiedenis en cultuur -> daarom verbondenheid en verenigd in aparte staat.
  • Congres van Wenen hield geen rekening met nationale gevoelens.
  • Vooral Duitsers en Italianen gefrustreerd -> verdeelde kleine staatjes

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Socialisme en conservatisme
  • Socialisme -> beweging (groep) van arbeiders -> het gaat om gelijkheid -> kwamen op voor de onderdrukten en bestreden verschillen in macht en inkomen.
  • Conservatisme -> gevestigde orde handhaven = alles bij het oude willen houden -> vonden het idee van vrijheid en gelijkheid gevaarlijk -> als menselijke instincten vrij spel krijgen wordt het chaos => Franse Revolutie.
  • Kerk, adel en monarchie moeten de leiding hebben.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Volksopstanden in Europa
  • Verzet tegen autoritaire monarchiën nam toe -> onderdrukte ideeën van Verlichting kwamen weer boven.
  • 1830 opstand in Parijs -> ander koningshuis (hield meer rekening met wensen van het volk) -> daarna opstanden in Brussel en Luik -> NL en België in oorlog (zie filmpje)
  • 1848 erg bloedige opstand Parijs -> koning vlucht weg -> weken daarna opstanden in Wenen, Berlijn en nog veel meer steden. 
  • 1848 koning Willem II tekent de nieuwe grondwet van Nederland -> was bang en werd gechanteerd
  • Monarchiën beloofden verbeteringen, maar in Pruisen en Oostenrijk kwam daar weinig van terecht.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Vervolg
  • Door industriële revolutie groeide de economische macht van de burgerij -> dus invloed v. liberalen & nationalisten nam toe.
  • 1859 - 1870 aparte staatjes worden gezamenlijk Italië met een liberale grondwet
  • Bismarck = kanselier (regeringsleider) wilde een sterk verenigd Duitsland zonder Oostenrijk.
  • Zocht oorlog met Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk.

Slide 22 - Tekstslide

Agressief nationalisme
  • Door extreme nationale Duitse gevoelens kon Bismarck kleinere vorstendommen dwingen om zich bij Pruisen aan te sluiten.
  • 18 januari 1871 in paleis van Versailles lieten ze de Fransen erkennen dat de koning van Pruisen vanaf die datum de nieuwe keizer is van het nieuwe Duitse rijk.
  • Na 1871 in heel Europa nieuw soort nationalisme -> verheerlijkte de eigen natie en zette zich tegen andere naties af.
  • Vanaf die tijd ook veel conservatieven werden nationalistisch.
  • Herdenkingen, standbeelden, monumenten etc.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Wel of geen socialistische revolutie
  • Socialisme pas na 1870 een massabeweging -> vanaf toen grote industriële arbeidersklasse.
  • Veel socialisten fan van Marx -> geloofde dat arbeiders binnen de bestaande maatschappij het niet beter zouden krijgen.
  • Daarom revolutie nodig -> het proletariaat (arbeiders) moest de macht grijpen; kapitalisme afschaffen; bedrijven in eigendom van de staat -> niet produceren winst maar voor de behoeften van mensen.

Slide 26 - Tekstslide

Vervolg
  • Marx was tegen nationalisme maar voor internationale arbeiderssolidariteit; arbeiders hadden geen bezit dus ook geen vaderland; ze waren niet verbonden met hun onderdrukkers in eigen land maar met de arbeiders in andere landen -> alle arbeiders moesten zich verenigen in de strijd tegen kapitalisme.
  • Rond 1900 socialisme kreeg gematigde vleugel -> Reformisme -> wel binnen bestaande maatschappij lot van arbeiders verbeteren -> via parlementaire (democratische) weg.
  • Twee stromingen -> sociaaldemocratie en communisme

Slide 27 - Tekstslide

Kenmerkend aspect
Voortschrijdende democratie, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

Slide 28 - Tekstslide

Democratisering
  • In 19e eeuw bijna overal in Europa nam volksinvloed toe -> Engeland en Nederland geslaagd; Duitsland mislukt.
  • 1848 hoogopgeleide liberalen in Duitsland had verkiezingen gewonnen -> liberale grondwet; adel werd afgeschaft, individuele vrijheden beschermd (burgerrechten).
  • Koning Wilhelm van Pruisen werd tot keizer van Duitsland gekozen -> parlementsleden kwamen hem de kroon aanbieden -> Wilhelm weigert -> noemt het een 'ijzeren halsband' en 'een kroon uit het slijk' waaraan de lucht van de revolutie hing -> wilde geen kroon aannemen van onderdanen omdat hij dan afhankelijk werd -> ALLEEN GOD KON HEM TOT KEIZER BENOEMEN.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Parlementaire democratie
  • 1815 - 1919 Europa en VS tijden van democratisering -> invoering parlementair stelsel (= volksvertegenwoordiging) en invoering algemeen kiesrecht waarbij de stem van de man én de vrouw even zwaar meetelt.
  • In Groot-Britannië had de oudste parlemetaire traditie -> sinds middeleeuwen (14e eeuw)werd macht koning beperkt door parlement (= Hogerhuis (edelen) en Lagerhuis (districtenstelsel).
  • Koning probeerde vooral in 16e en 17e eeuw parlement af te schaffen -> vanaf 19e eeuw parlement echt de baas.
  • Vanaf 1837 kon koning ook geen eigen ministers aanstellen -> nu winnende partij
  • Staatshoofd geen macht maar wel symbolische functie.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Stemrecht voor burgerij
  • Strijd om democratisering in GB ging niet om rechten van parlement maar om kiesrecht -> GB werkten al sinds middeleeuwen met kiesdistricten waardoor landelijke gebieden oververtegenwoordigd waren -> Bijv: Manchester had geen afgevaardigden naar Lagerhuis.
  • Door deze scheve verhouding profiteerden de conseratieven die sterk waren vertegenwoordigd op platteland.
  • Vanaf 1832 eerlijkere verdeling van districten = overwinning voor liberalen; arbeiders schoten er niets mee op -> alleen 15% rijkste mannen mochten stemmen.
  • Vanaf 1884 2/3 van volwassen mannen kiesrecht -> 1919 mannenkiesrecht -> 1928 algemeen kiesrecht.

Slide 33 - Tekstslide

Nederland
  • Voor 1848 macht koning nauwelijks beperkt.
  • In 1848 veranderde Willem II in één nacht van conservatief naar liberaal.
  • Er was censuskiesrecht dat steeds verder uitgebreid werd.
  • 1917 algemeen mannenkiesrecht
  • 1919 algemeen kiesrecht

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Mislukte liberalisering van Pruisen (Duitsland)
  • In Pruisisch parlement telde stem adel veel zwaarder mee dan van liberalen -> toch in 1861 liberalen meerderheid in parlement.
  • Direct in conflict met de koning -> wilde meer geld voor leger -> parlement wilde hierop invloed -> koning vond dat onacceptabel -> kanselier Bismarck (hulpje koning) negeert het parlement.
  • Duitse éénwording maakte Bismarck erg populair zodat bij de volgende verkiezingen de conservatieven dik wonnen.

Slide 39 - Tekstslide

Vervolg
  • Bismarck gaf daardoor een grondwet aan Duitsland die de nieuwe keizer erg grote macht gaf.
  • Rijksdag = volksvertegenwoordiging (soort Eerste en Tweede kamer/parlement)
  • Kreeg weinig bevoegdheid
  • Keizer Wilhelm noemde de Rijksdag een 'troep apen, stomkoppen en slaapwandelaars'.

Slide 40 - Tekstslide

8.4 Kenmerkend aspect
De opkomst van emacipatiebewegingen

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video

8.5 Kenmerkend aspect
Discussies over de
sociale kwesties

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video