4.7 grammatica: voorzetsels

4.7

Grammatica
Voorzetsels
Nederlands
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

4.7

Grammatica
Voorzetsels
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet ik wat een voorzetsel is en kan ik deze herkennen en benoemen in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

Doel
  • Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voorzetsel?

Slide 5 - Woordweb

Voorzetsels
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 6 - Tekstslide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 10 - Quizvraag

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 11 - Sleepvraag

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 12 - Sleepvraag

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 14 - Open vraag

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 15 - Open vraag

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 16 - Open vraag

VUL VOORZETSEL IN
Mijn vader fietst ..... het donker.

Slide 17 - Open vraag

Vul een voorzetsel in:
We zijn ..... Brussel gereden.

Slide 18 - Open vraag

De ondernemende peuter kroop … de tafel - welk voorzetsel kun je hier neerzetten?

Slide 19 - Open vraag

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Slide 20 - Open vraag

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Slide 21 - Open vraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
We hebben een hekel ... huiswerk.

Slide 22 - Open vraag

Doel
  • Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.

Slide 23 - Tekstslide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof

Slide 24 - Poll