quiz h3 regenten en vorsten

Quiz

Hoofdstuk 3: regenten en vorsten
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Quiz

Hoofdstuk 3: regenten en vorsten

Slide 1 - Tekstslide

"De koning heeft alle macht"
Welk begrip hoort hierbij?
A
abolutionisme
B
nationalisme
C
feminisme
D
absolutisme

Slide 2 - Quizvraag

Gouden Eeuw was de
A
15e eeuw
B
16e eeuw
C
17e eeuw
D
18e eeuw

Slide 3 - Quizvraag

In de Gouden Eeuw waren de meeste Nederlanders
A
Lutheranen
B
Calvinisten
C
Rooms-katholieken
D
Anglicanen

Slide 4 - Quizvraag

Wat wordt er met het begrip Republiek bedoeld?

A
Naam van Nederland in de 16e t/m de 18e eeuw.
B
Staat zonder vorst zoals een koning of een keizer.
C
Ergens tegen in opstand komen.
D
Als burgers wetten maken en niet een vorst.

Slide 5 - Quizvraag

De Nederlanden waren in de Gouden eeuw een.........
A
democratie
B
oligarchie
C
constitutionele monarchie
D
koninkrijk met absoluut vorst

Slide 6 - Quizvraag

Waarom was de Nederlandse Republiek in de Gouden Eeuw bijzonder?
A
Het ging met de handel goed
B
We waren een Republiek
C
Er was godsdienstvrijheid
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 7 - Quizvraag

Wie hadden de meeste macht in de Nederlandse Republiek?
A
De koning en zijn hofhouding
B
De regenten uit rijke families
C
De hardwerkende mannen en vrouwen
D
De Staten-Generaal

Slide 8 - Quizvraag

De Nederlanden waren in de Gouden eeuw een.........
A
democratie
B
oligarchie
C
constitutionele monarchie
D
koninkrijk met absoluut vorst

Slide 9 - Quizvraag

Waarom was de Nederlandse Republiek in de Gouden Eeuw bijzonder?
A
Het ging met de handel goed
B
We waren een Republiek
C
Er was godsdienstvrijheid
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 10 - Quizvraag

Wie had in de Republiek de functie van legerleider?
A
De stadhouder
B
De raadspensionaris

Slide 11 - Quizvraag

Raadspensionaris ( 2 antwoorden)
A
opperbevelhebber Staatse leger
B
hoofd van Staten-Generaal
C
benoemt regenten
D
bepaalt militair beleid

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent kapitalisme?
A
Geld geven aan een goed doel
B
Geld investeren
C
Geld investeren om winst te maken
D
Geldzaken

Slide 13 - Quizvraag

De VOC verhandelde vooral
A
Slaven
B
Aardappels
C
Kruiden
D
Maïs

Slide 14 - Quizvraag

In welk jaar werd de VOC opgericht?
A
1601
B
1602
C
1701
D
1702

Slide 15 - Quizvraag

VOC staat voor
A
Vereniging Oost-Indische Compagnie
B
Verenigde Oost-Indie Compagnie
C
Verenigde Oost-Indische Compagnie
D
Verenigde Oost-Indische Campagne

Slide 16 - Quizvraag

Waar staat (WIC) voor?
A
Wereldwijde champagne
B
West-Indische Compagnie
C
Westindischecompagne
D
West Indische WC

Slide 17 - Quizvraag

De trans-Atlantische slavenhandel was onderdeel van de
A
VOC
B
Handelskapitalisme
C
Driehoekshandel
D
WIC

Slide 18 - Quizvraag

Welke producten verhandelde de WIC?
A
Slaven
B
Wijn
C
Specerijen
D
Graan

Slide 19 - Quizvraag

WIC is opgericht in
A
1702
B
1602
C
1721
D
1621

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het grootste verschil tussen de VOC en de WIC?
A
De WIC deed aan slavenhandel
B
De VOC deed aan kaapvaart
C
De WIC ging richting het Oosten
D
De VOC werd later opgericht dan de WIC

Slide 21 - Quizvraag

Wat hield de gewetensvrijheid van de Republiek in?
A
Katholieken mochten hun geloof (in het verborgene) belijden; hun kerk was echter verboden
B
Katholicisme was verboden
C
Katholieken mochten overheidsbeambten bekleden
D
Katholieken kregen de kans om zich om te dopen tot protestant

Slide 22 - Quizvraag

Op het bekendste schilderij uit de Gouden Eeuw: de Nachtwacht, staan mensen van de .... afgebeeld
A
Schutterij
B
Staten-Generaal
C
Staten van Holland
D
Statenbijbel

Slide 23 - Quizvraag

Christiaan Huygens
A
microscoop
B
telescoop
C
bacterien
D
schuilkerk

Slide 24 - Quizvraag

Hugo de Groot schreef veel over oorlog en vrede, volgens hem...
A
was de Noordzee van Nederland
B
mag een land alleen oorlog voeren met een goede reden
C
Moesten regels niet worden opgeschreven

Slide 25 - Quizvraag

Iedereen moet vrij op zee kunnen varen.
Wie zei de zee is niet het bezit van staten?
A
Johan de Witt
B
Willem III
C
Michiel de Ruyter
D
Hugo de Groot

Slide 26 - Quizvraag

Arme mensen werden door het stadsbestuur aan hun lot overgelaten. Alleen de kerk regelde de armenzorg.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Het rasphuis was niet voor ...
A
Dieven
B
Bedelaars
C
Mannen
D
Vrouwen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de Bedeling
A
Uitdelen van Brood
B
Verblijven in een buitenhuis
C
Werken in een rasphuis
D
Meegaan op een VOC schip

Slide 29 - Quizvraag

Hoe heet de gevangenis voor vrouwen in de 17e eeuw?
A
rasphuis
B
spinhuis

Slide 30 - Quizvraag