Interpunctie

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lees deze tekst:
bas was op vakantie in oostenrijk daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen zoals koeien berggeiten en roofvogels bas maakte van ieder dier een foto thuis vroeg hij aan zijn vader zal ik van deze foto’s een fotoboek maken

Slide 2 - Tekstslide

Welke leestekens zijn er allemaal?

Slide 3 - Woordweb

Lesdoel:
Aan het eind van deze les kan ik de dubbele punt, punten, komma’s, vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens op een goede manier in een zin zetten. 

Slide 4 - Tekstslide

Verloop van de les:
1. Via een korte quiz herhalen we de leestekens die jullie al kennen en bespreken we de regels daarover. 
2.  We gaan het hebben over aanhalingstekens en hoe we die gebruiken. 
3. Vervolgens heb ik een tekst van een uitnodiging voor een schaatsuitje waar geen leestekens en hoofdletters in staan. Die gaan wij herschrijven op papier. 
4. Als laatste gaan we reflecteren op de les. Wat ging er goed en wat kon beter?

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een punt?
A
Een punt geeft het einde van een zin aan
B
Een punt geeft aan dat je iets wilt vragen
C
Een punt geeft een pauze in de zin aan
D
Een punt staat in het midden van een zin

Slide 6 - Quizvraag

PUNT 

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 7 - Tekstslide

De komma, waar komt die?
- Na een briefaanhef
Beste mevrouw Venema, 
- Als je iemand aanspreekt
Bijvoorbeeld: Ga je mee boodschappen doen, Lisanne?
- Tussen de delen van een opsomming (maar niet voor 'en'!)
Ik ga aardappelen, wortels en eieren halen.
- Tussen twee persoonsvormen 
Als het goed is, wordt het morgen mooi weer.
- Vaak voor een voegwoord (bijv. maar, omdat, waardoor, want)

Slide 8 - Tekstslide

Waar staat de komma op de goede plek?
A
Ik houd, van chocola, snoep en pizza.
B
Ik houd van chocola, snoep en pizza.
C
Ik houd van chocola, snoep, en pizza.
D
Ik houd van chocola snoep, en pizza

Slide 9 - Quizvraag

Bij alle voegwoorden plaats je een komma voor het voegwoord.
Behalve bij het voegwoord .......
A
maar
B
en
C
of
D
want

Slide 10 - Quizvraag

Vraagteken (?) en uitroepteken (!)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin.
Hoe gaat het met jou?

Een uitroepteken gebruik je na een uitroep, een bevel of als je een zin nadruk wilt geven:
Houd op!

Slide 11 - Tekstslide

In welke 2 zinnen staan de leestekens goed?
A
Wil je mij helpen met deze som?
B
Houd nou eens op.
C
Geef die pen terug!
D
Kijk jij ook wel eens televisie.

Slide 12 - Quizvraag

De dubbele punt gebruik je:
- Voor een opsomming van meer dan 2 dingen
Ik zing het liefst: rock, pop en klassieke muziek.
- Voor een verklaring of uitleg
Ik ben wat later: de brug staat open.
- Voor een citaat
Het meisje vroeg: "Waar is mijn tas?" 

Slide 13 - Tekstslide

In welke zin moet je een dubbele punt gebruiken?
A
In mijn tas zit een bal en een schepje.
B
Ik ga op vakantie naar Frankrijk.
C
Ik neem mee op vakantie een zonnebril, een hoed, zonnebrand, een boek.
D
Ik neem op vakantie een hoed mee.

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer gebruiken we aanhalingstekens?
" "

Slide 15 - Woordweb

" Aanhalingstekens " 
- Wanneer iemand iets letterlijk gezegd heeft (een citaat)
Meester Albert zei: "Morgen ga ik naar de bioscoop."
- Bij sarcasme of zelfbedachte woorden
Dat was weer een "geslaagde" grap.

Niet bij gedachten:
Ik dacht: wat zal ik vandaag eens gaan doen?

Slide 16 - Tekstslide

Hij zei: "Ik ga weg."

"Ik ga weg", zei hij. 

"Ik ben er klaar mee!" zei hij. 


Slide 17 - Tekstslide

Ik welke zin staan de aanhalingstekens ("...") goed?
A
"Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'"
B
"Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie", zei grootmoeder.
C
"Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, "zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, "zei grootmoeder."

Slide 18 - Quizvraag

punt .
             -Einde van een zin 
komma ,
             - Als je iemand aanspreekt
             - Na een briefaanhef
             - Tussen 2 persoonsvormen
             - Bij een opsomming
uitroepteken !
             - Na een bevel / een uitroep 
             - Als je een zin nadruk wilt geven
vraagteken ?
             - Aan het einde bij een vraag 
  hoofdletter 
            - Begin van een zin of citaat (wat iemand                  letterlijk zegt)
            - Eigennamen 
            - Aardrijkskundige namen 
            - Feestdagen/ historische gebeurtenis
 dubbele punt :      
             - Voor een opsomming 
             - Voor een verklaring 
             - Voor een citaat (wat iemand letterlijk  
                zegt)
 aanhalingstekens "   " 
             - Aan begin en eind van een citaat
             (wat iemand letterlijk zegt) 
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Ik weet nu (beter) hoe ik leestekens moet gebruiken in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll