Hoofdstuk 4 les 1; Investeringen

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Stel dat je wilt starten met een onderneming.
Wat moet een onderneming doen voordat er daadwerkelijk verkoop gerealiseerd kan worden?

Slide 2 - Open vraag

Inleiding
  • Investeren!
  • Organisaties die nog moeten beginnen, maken een financieel overzicht. Voordat een organisatie kan starten, moet er een planning van de investeringen gemaakt worden.
  • Hoeveel geld heb je nodig om te kunnen beginnen?

Slide 3 - Tekstslide

Investeren en een investeringsbegroting
  • Investeren is het gebruikmaken van vermogen voor de aankoop van bedrijfsmiddelen.
  • Een investeringsbegroting is een planning van de investeringen die je gaat doen.


Slide 4 - Tekstslide

Investeringsbegroting
Een investeringsbegroting ziet er zo uit -->
Het staat ook wel gelijk aan de debetzijde van een balans

Slide 5 - Tekstslide

Informatie

Slide 6 - Tekstslide

Een balans

Slide 7 - Tekstslide

Op de investeringsbegroting staan de bedragen................ btw
A
Inclusief
B
Exclusief

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord. Het gebruikmaken van vermogen voor de aankoop van bedrijfsmiddelen noem je:
A
Begroten
B
Budgetteren
C
Investeren

Slide 9 - Quizvraag

Investeringen indelen
De investeringen die de organisatie doet, deel je in aan de hand van de omlooptijd 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is omlooptijd denk je?

Slide 11 - Open vraag

Omlooptijd
  • De omlooptijd is de periode die ligt tussen het moment van investeren en het moment waarop het geïnvesteerde vermogen weer in geldvorm beschikbaar komt.
  • Oftewel:
  • De tijd tussen het aanschaffen van een productiemiddel en het terugverdienen door verkoop.

Slide 12 - Tekstslide

Indeling
Wanneer we naar de omlooptijd kijken, is de indeling van investeringen als volgt:
  • Vaste activa
  • Vlottende activa
  • Liquide middelen

Slide 13 - Tekstslide

Vaste activa zijn investeringen waarvan de omlooptijd
A
Langer dan 1 jaar is
B
Maximaal 1 jaar is
C
Waarover je direct kunt beschikken

Slide 14 - Quizvraag

Voorbeelden vaste activa
Bedrijfspand, bedrijfsauto, inventaris.

Slide 15 - Tekstslide

Vlottende activa zijn investeringen waarvan de omlooptijd
A
Langer dan 1 jaar is
B
Maximaal 1 jaar is
C
Waarover je direct kunt beschikken

Slide 16 - Quizvraag

Voorbeelden vlottende activa
  • Voorraad en debiteuren
  • Wat zijn debiteuren?
  • Klanten die bij de organisatie op rekening kopen. Zij kopen dus producten, maar betalen deze later.
  • Het bedrag dat de organisatie nog tegoed heeft van hen, wordt gezien als investering.

Slide 17 - Tekstslide

Liquide middelen zijn investeringen waarvan de omlooptijd
A
Langer dan 1 jaar is
B
Maximaal 1 jaar is
C
Waarover je direct kunt beschikken

Slide 18 - Quizvraag

Liquide middelen
  • Zijn middelen waarover je direct kunt beschikken.
  • Het zijn betalingsmiddelen die in de organisatie aanwezig zijn, zoals het kasgeld en de tegoeden bij de bank.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m4

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 3

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 4

Slide 24 - Tekstslide

Goodwill
  • Wat is goodwill?
  • Soms kan het zo zijn dat je een bestaande goedlopende organisatie overneemt.
  • De oude eigenaar verkoopt dit natuurlijk niet zomaar.
  • Hij wilt geld ontvangen voor de naam die hij heeft opgebouwd met de organisatie. 
  • Het bedrag dat hiervoor betaalt wordt, heet goodwill.
  • De hoogte van de goodwill is een kwestie van onderhandelen.

Slide 25 - Tekstslide

Berekening goodwill

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld (opdracht 5):

Slide 27 - Tekstslide

Antwoord opdracht 5

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
Af hebben t/m opdracht 8.
Heb je het al af? Dan heb je geen huiswerk :)

Slide 29 - Tekstslide