3.2 Metalen en zouten

3.2 Metalen en zouten
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.2 Metalen en zouten

Slide 1 - Tekstslide

3 soorten stoffen
Metalen: bestaan uit metaalatomen (metaalbinding)
Moleculaire stoffen: bestaan uit niet-metaalatomen (atoombinding) 
Zouten: bestaan uit zowel een metaalatoom als een niet-metaalatoom (ionbinding) 

Stoffen worden zo ingedeeld om hun geleidingsvermogen. Dat vermogen hangt af van de lading/buitenste elektronen. 






Slide 2 - Tekstslide

Gele atoomsoorten = metaal-atomen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Eigenschappen van metalen 
  1. Glimmend oppervlak in zuivere vorm
  2. Geleiden warmte en elektrische stroom
  3. Vervormbaar (soms na verwarming)
  4. Kunnen in gesmolten toestand worden vermengd met andere metalen

Slide 5 - Tekstslide

Metalen geleiden stroom omdat er geladen deeltjes zijn (elektronen) die vrij kunnen bewegen. Dit geldt zowel in de vaste als vloeibare vorm

Slide 6 - Tekstslide

Verschillen tussen metalen
Zware en lichte metalen (op basis van dichtheid):
- vergelijk Uranium: 19,1 g/cm³ met Titanium: 4,4 g/cm³
Verschil in edelheid (gevoeligheid voor corrosie)
- Edele metalen: goud, platina
- Half edele metalen: koper, lood
- Ondele metalen: ijzer, zink
- Zeer ondele metalen: natrium, lithium

Slide 7 - Tekstslide

Eigenschappen zouten
Een zout is een metaal met een niet-metaal. Ons keukenzout is een voorbeeld (NaCl) dus natrium met chloor. Er zijn heel veel verschillende zouten. 

Een zout bestaat uit ionen. Dat zijn geladen atomen. Ze zijn positief of negatief geladen doordat het aantal protonen en elektronen niet gelijk is aan elkaar. 

Slide 8 - Tekstslide

Ionbinding
Een zout bestaat uit positieve en negatieve ionen. Deze ionen samen vormen een ionrooster. De bindingen tussen de ionen heten ionbindingen. Een ionbinding is een zeer sterke binding.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Heel goed lezen paragraaf 3.2 (de PLUS mag je overslaan)
Maken: 1 t/m 8
Klaar: maak online de Test Jezelf 

Slide 11 - Tekstslide