5.5

5.5 Het rode spook waart door Europa

communisme & kapitalisme
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.5 Het rode spook waart door Europa

communisme & kapitalisme

Slide 1 - Tekstslide

5.5 Het rode spook waart door Europa 

Slide 2 - Tekstslide

deze les...
  • planning doornemen
  • terugblik
  • uitleg 5.5
  • blooket

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat was de Conferentie van Berlijn?
A
Een bijeenkomst om handelsverdragen met Afrikaanse landen te sluiten
B
Een bijeenkomst om de onafhankelijkheid van Afrikaanse landen te bespreken
C
Een bijeenkomst om de Europese koloniale bezetting in Azië te bespreken
D
Een bijeenkomst om Afrika te verdelen onder Europese machten

Slide 5 - Quizvraag

Wat was modern imperialisme?
A
Een periode van samenwerking tussen koloniale machten om de economie van hun koloniën te verbeteren
B
Een periode van vreedzame handel tussen Europese landen en hun koloniën
C
Een periode van dekolonisatie en terugtrekking van Europese machten uit de wereld
D
Een periode van agressieve koloniale expansie in de late 19e en vroege 20e eeuw

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn enclosures?
A
Gevangenissen van de Franse koning
B
Grote samengevoegde stukken landbouwgrond
C
Dammen in de rivieren
D
Omheinde gebieden voor het vee

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van de revoluties?
A
agrarische-industriële-demografische
B
demografisch-agrarisch-industriële
C
industriële-agrarische-demografische
D
agrarische-demografische-industriële

Slide 8 - Quizvraag

Wat kon je zeggen over de huizen in een industriestad?
A
Ze waren klein, maar wel netjes
B
Er werd goed nagedacht over de uitbreiding van de stad
C
Het was vies en rommelig
D
Er waren geen huizen

Slide 9 - Quizvraag

5.5 Het rode spook waart door Europa

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de Sociale Kwestie? (1)
  • Een kwestie is een probleem

  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar.

  • Eind 19e eeuw.

  • Vooral in de steden.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de Sociale Kwestie? (2)
  • ‘De rijken worden rijker, de armen worden armer’

  • Alleen ‘de rijken’ mogen stemmen

  • Hierdoor blijven ‘de rijken’ aan de macht

Slide 13 - Tekstslide

Dit is Adam Smith.  Hij was een liberale denker. Hij vond dat mensen zoveel mogelijk vrij gelaten moesten worden.
Volgens Adam Smith was de mens een beetje een egoïst, maar dat vond hij niet erg. Egoïsme zorgde er volgens hem juist voor dat mensen konden overleven.

Slide 14 - Tekstslide

Het liberalisme
  • Adam Smith: de mens kan overleven, omdat hij aan zichzelf denkt. De overheid moet zich zo min mogelijk bezighouden met de individuele burger. Vrijheid staat centraal.
  • Liberalen dachten dus vooral aan de fabriekseigenaren en andere ondernemers

Slide 15 - Tekstslide

Dit is Karl Marx. Hij kwam op voor de situatie van de arbeiders en wilde gelijkheid. Hij vond dat de fabrieken nooit in handen mochten zijn van één of een paar personen. Alles moest eerlijk gedeeld worden.
De aanhangers van Marx waren enerzijds communisten zij wilden via een revolutie dat het kapitaal (het geld, de fabrieken) in handen zouden zijn van de staat.  Anderzijds waren er de sociaaldemocraten (socialisten)die  wilden dat de overheid met wetten zou komen tegen uitbuiting

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Bourgeoisie tegenover proletariaat
  • Karl Marx: in de geschiedenis vindt er een strijd plaats tussen twee klassen (de rijken en de armen). Er moest volgens hem een revolutie plaatsvinden om deze strijd op te lossen.
  • In de praktijk ontstonden er twee groepen:
    1. communisten: zij geloofden dat een gewelddadige revolutie noodzakelijk was
    2. sociaaldemocraten: zij wilden de situatie van de arbeiders verbeteren d.m.v. de wetgeving

Slide 18 - Tekstslide

theorie van Marx: 
1. Concentratie- en cumulatiefase: het aantal leden van de bourgeoisie zou kleiner worden, maar hun rijkdom zou toenemen.
2. Verelendung: de leef- en werkomstandigheden van het proletariaat zouden steeds ellendiger worden.
3. Revolutie: het proletariaat zou (massaal en spontaan) in opstand komen en een einde maken aan de onderdrukking door de bourgeoisie.
4. Dictatuur van het proletariaat: een overgangsfase waarin het proletariaat leert om op basis van gelijkheid gezamenlijk de macht uit te oefenen en de productiemiddelen te beheren.
5. Communistische heilstaat: het eindpunt van de geschiedenis waarin iedereen gelijk en tevreden is en zich uit vrije wil optimaal inzet voor het algemeen welzijn van de gehele bevolking.

 

Slide 19 - Tekstslide

Waar of niet waar?

Slide 20 - Tekstslide