Les 1. De Bijbel

de Bijbel
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GodsdienstMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

de Bijbel

Slide 1 - Tekstslide

De leerdoelen 
Je weet uit hoeveel boeken de Bijbel bestaat.
Je kunt de 2 talen noemen waarin de Bijbel is geschreven.
Je weet hoeveel Bijbelboeken er zijn.
Je kunt uitleggen waar het Oude testament en het nieuwe testament overgaat.
Je begrijpt wat de term  "familie van Abraham" betekent.

Slide 2 - Tekstslide

Feitjes over het christendom:
* Grootste religie ter wereld (2.3 miljard aanhangers; 31%)
* Meest verspreide religie ter wereld (alle continenten)
* Bijbel:
> Meest verkochte boek (5 miljard kopieën)
> Elk jaar 100 miljoen keer verkocht
> Meest vertaalde boek (690 talen)
> Meest gestolen boek
* Meer dan 45.000 sub-stromen in het christendom

Slide 3 - Tekstslide

7

Slide 4 - Video

Het paard in het schaakspel beweegt 2 velden horizontaal met 1 veld verticaal of een beweging van 2 velden verticaal met 1 veld horizontaal. 

Er ontstaat bij een paardensprong altijd een L-vorm.
Tip
Zo wordt God omschreven in het eerste Bijbelboek.
De paardensprongpuzzel
R
H
P
C
E
E
S
P

Slide 5 - Sleepvraag

N
L
I
I
Z
E
F
timer
0:30
P
E
Bijbelboek
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
A
B

Slide 6 - Sleepvraag

00:34
Hoe heten de twee delen van de Bijbel?

Slide 7 - Open vraag

6

Slide 8 - Video

Waarom is het logisch dat de brieven van de apostelen in het N.T staan?

Slide 9 - Open vraag

01:37

Uit hoeveel boeken bestaat de Thora?
A
5
B
3
C
4
D
6

Slide 10 - Quizvraag

02:00

Waar gaan deze 13 boeken o.a over?
A
Hoe de wereld is ontstaan.
B
Hoe Jezus op aarde kwam.
C
Hoe het verder ging met het Joodse volk.
D
Hoe belangrijk de opwarming van de aarde is.

Slide 11 - Quizvraag

02:25

Deze 21 boeken gaan over 
A
evangeliën
B
psalmen
C
openbaringen
D
profetieën

Slide 12 - Quizvraag

03:13

Waar gaan de evangeliën over?
A
Het ontstaan van de wereld.
B
Het ontstaan van de kerk.
C
De eindtijd.
D
Het leven van Jezus.

Slide 13 - Quizvraag

03:39

Hoeveel brieven staan er in de Bijbel?
A
22
B
2
C
21
D
12

Slide 14 - Quizvraag

04:24

Hoe kun je familie van Abraham worden?
A
Door Jood te worden
B
Door te geloven in dezelfde God
C
Door je achternaam te veranderen.
D
Door je te houden aan de 10 geboden.

Slide 15 - Quizvraag

01:06
In welke (2) talen is de Bijbel geschreven?

Slide 16 - Open vraag

02:46

Hoe heten de oude geschriften die zijn teruggevonden?
A
De rollen van Mozes
B
Oude boekrollen
C
Oude perkamenten
D
Dode Zeerollen

Slide 17 - Quizvraag

03:15

Hoe komt het dat de Bijbel zo nauwkeurig is doorgegeven?
A
Als er een fout werd gemaakt, begon men helemaal opnieuw
B
Ze vergeleken de teksten nauwkeurig bij het overschrijven
C
De teksten werden streng gecontroleerd
D
Alle 3 zijn waar

Slide 18 - Quizvraag

03:45

Hoe spreek je Genesis 17:12 uit?
A
Hoofdstuk 12 van Genesis vers 17
B
Vers 12 in hoofdstuk 17 van het boek Gesesis
C
Boek Genesis hoofdstuk 17 vers 12
D
Genesis hoofdstuk 17 regel 12

Slide 19 - Quizvraag

00:34

Uit hoeveel boeken bestaat de Bijbel in totaal?
A
66
B
44
C
26
D
33

Slide 20 - Quizvraag

00:33

Wat betekent het woord 'biblia'?
A
Testament
B
Boeken
C
Delen
D
Verzameling

Slide 21 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Het oude testament in geschreven in het Grieks.
Er zijn 4 evangeliën.
De evangeliën gaan over het leven van Jezus.
Paulus heeft de meeste brieven geschreven.
Paulus bracht het geloof naar de niet Joden.
De Bijbel is het meest verkochte boek op aarde.
Het oude testament gaat vooral over de geschiedenis van het Joodse volk.
Het nieuwe testament is in het Grieks geschreven.
Het laatste Bijbelboek heet Genesis.
Het woord Bijbel betekent bibliotheek.

Slide 22 - Sleepvraag

Zijn de leerdoelen behaald?
Ik weet uit hoeveel boeken de Bijbel bestaat.
Ik kan de 2 talen noemen waarin de Bijbel is geschreven.
Ik kan uitleggen waar het Oude testament en het nieuwe testament overgaat.
Ik begrijp wat de term  "familie van Abraham" betekent.

Slide 23 - Tekstslide