H5 Injecteren 3

H5

Medicijnen toedienen

per injectie

(Expert)


1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H5

Medicijnen toedienen

per injectie

(Expert)


Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk
Niveau 3: maken en lezen hoofstuk 5  
Meneer Megens: blz 34 + 35 + 37 + 38 + 40 + 42 + 44 (voor woensdag 28-10-2020) zelf doornemen van deze presentatie en vragen stellen tijdens de volgende les

Niveau 4: maken en lezen hoofdstuk 5  
Meneer Megens: blz 28 + 30 + 32 + 34 + 35 + 37 + 38 (voor maandag 26-10-2020) zelf doornemen van deze presentatie en vragen stellen tijdens de volgende les

Slide 2 - Tekstslide

Rekenvraag 1
Aanwezig: Morfineoplossing (10ml = 150mg). De zorgvrager moet 45mg hebben. Hoeveel ml geef je?

Slide 3 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 1
je hebt 150mg/10 ml 
in 1 ml zit dan 15 mg (150:10=15)
je hebt niet 15 mg nodig maar 45 ->
45:15=3  --> je moet 3ml injecteren

Slide 4 - Tekstslide

Rekenvraag 2
Hoeveel ml medicatie geef je als een zorgvrager 30IE moet krijgen? Op het flesje staat 50IE = 1ml.

Slide 5 - Tekstslide

antwoord rekenvraag 2
je moet van 50IE naar 30IE komen
-> 30/50 = 3:5=0,6
je moet 0,6ml injecteren

Slide 6 - Tekstslide

Rekenvraag 3
In voorraad medicijn A 3% . Hoeveel ml moet je geven als de zorgvrager 45mg mag hebben?

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 3
stelregel: 1% =10mg/ml
-> 3% = 30mg/ml
45:30=1,5
de zorgvragen met 1,5ml krijgen

Slide 8 - Tekstslide

Rekenvraag 4
In voorraad een ampul lidocaïneoplossing van 2%, inhoud 20ml. Hoeveel mg zuivere lidocaïne bevat de ampul?

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 4
stelregel 1% = 10mg/ml
-> 2% = 20mg/ml
je hebt 20ml in de ampul
-> 20 x 20mg/ml = 400mg lidocaïne in de ampul

Slide 10 - Tekstslide

Rekenvraag 5
Op een ampul staat 0,0125%. Je moet de zorgvrager 0,625mg geven. Hoeveel ml is dat?

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 5
stelregel: 1% = 10mg/ml
-> 0,0125% = 0,125mg/ml
V=0,625mg
A=0,125mg
-> V:A = 0,625 : 0,125 = 5
de zorgvrager krijgt 5ml medicijn

Slide 12 - Tekstslide

Rekenvraag 6
Je hebt een cilindervan 2 liter en de manometer staat op 40 atmosfeer. de zorgvrager krijgt 0,5liter zuurstof (O2) per minuut. Hoeveel uur kun je doen met de zuurstofcilinder?

Slide 13 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 6
hoeveel liter in de cilinder: grootte van cilinder (L) x druk op de cilinder (bar of atm) = hoeveel zuurstof (L)

2liter x 40 atmosfeer (atm) = 80 liter (L)
80-2 liter (deze blijft inde fles achter) = 78 liter
78 : 0,5 = 156 minuten (min)
156 : 60 = 2 uur en 36 minuten (2,6uur)


Waarom aftrekken van liters
bij een cilinder van 10 liter blijft er 10 liter achter. Dit heeft te maken met druk verschillen

Slide 14 - Tekstslide

Rekenvraag 7
Bereken de druppelsnelheid per minuut als een zorgvrager 500ml fysiologische zoutoplossing krijgt toegediend in 6 uur.

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 7
Stelregel: 1ml = 20druppels (bij normale viscositeit)

500ml : 6uur = 83,333ml/uur
83,333ml/uur x 20druppels = 1666,667druppels/uur
1666,667dr/uur : 60min = 27,7778 
--> 27 of 28 druppels per minuut

Slide 16 - Tekstslide

Rekenvraag 8
Een zorgvrager krijgt sondevoeding via een voedingssysteem. De berekening moet handmatig. de zorgvrager krijgt 350ml sondevoeding in 1,5uur. Op de verpakking staat dat 1ml voeding 16 druppels is.
Wat is de druppelsnelheid?

Slide 17 - Tekstslide

Antwoord rekenvraag 8
 1ml = 16druppels
350ml in 1,5uur = 350ml in 90min
350 : 90 = 3,88889ml/min
3,88889ml/min x 16dr = 62,22224 dr/min
--> 62 druppels per minuut

Slide 18 - Tekstslide

Wat zijn de 5 J's?

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel ml mag maximaal SC geïnjecteerd worden?
A
1 ml
B
2ml
C
3ml
D
4ml

Slide 20 - Quizvraag

Waar mag niet SC geïnjecteerd worden?
A
rond de navel
B
tussen pols en elleboog
C
tussen heup en knie
D
op de bil

Slide 21 - Quizvraag

Insuline moet altijd in de koelkast bewaard blijven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

IM injectie
Waar?
Bij IM injecties vindt de inspuiting (injectie) plaats in spierweefsel.
De vloeistof wordt sneller (binnen 15-20 minuten) in de bloedsomloop op genomen dan een SC injectie. Injecteren in de spier kan pijnlijk zijn. Help de ZV de spier te ontspannen (wiebelen tenen/vingers) 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Geschikte plekken IM injectie
Dijbeenspier(musculus rectus femoris)
Grote bilspier(musculus glataeus maximimus)
Deltaspier bovenarm(musculus deltaoidus)

Slide 26 - Tekstslide

buitenste bovenste kwadrant

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

IM injecteren

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Welke 2 manieren van injecteren mag je als mbo-v student uitvoeren?
A
intracutaan
B
subcutaan
C
intramusculair
D
intraveneus

Slide 34 - Quizvraag

Hoeveel ml mag je in 1 keer subcutaan injecteren?
A
0-0,5 ml
B
0-1,0 ml
C
0-1,5 ml
D
0-2,0 ml

Slide 35 - Quizvraag

Hoeveel ml mag je in 1 keer I.M. injecteren?
A
tot 2,5 ml
B
tot 15 ml
C
tot 5 ml
D
tot 10 ml

Slide 36 - Quizvraag

Waarom moet je optreknaald met je handen verwijderen?
voorkomen prikaccident
contaminatie van de conus
om geen vloeistof kwijt te raken

Slide 37 - Sleepvraag

Wat is een contra-indicatie voor een injectieplaats?
Hematoom
Shunt
Beharing
Oude tatoeage
Moedervlek
Verlamming
Huidafwijkingen
Lymfekliertoilet
Bouw zorgvrager

Slide 38 - Sleepvraag

S.C.  of  I.M.
S.C.
I.M.
insuline pen
max 15 ml
loodrecht, schuin
loodrecht
bovenbeen, bil, boven arm
niet bijtende vloeistoffen
Pijnlijker
onderhuisbind-weefsel

Slide 39 - Sleepvraag

Injectieplaats Intra Veneus
Elleboogplooi
Onderarm
Handrug
Voetrug
Via een infuussysteem
Hoek ten opzichte van huid is 25-30o
 Naald 4-6 mm inbrengen dan aspireren
Bij benodigdheden ook drukverband

Slide 40 - Tekstslide

Injectieplaats Intra Veneus

Slide 41 - Tekstslide

Huiswerk
Niveau 3: Leren voor de toets Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 18
Toets moment: 4 november 8.45-9.45 (voor studenten met dyslexie tot 10.15)

Niveau 4: Leren voor de toets Hoofdstuk 5, Hoofdstuk 24 en Hoofdstuk 25
Toets moment: 4 november 10.30-11.30 (voor studenten met dyslexie tot 12.00)

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Link