Fictie-opdracht

Fictie-opdracht
- Fictie + non-fictie (paragraaf 4 uit je boek)
- Realistisch + niet-realistisch (paragraaf 31 uit je boek)
- Thema's --> lesson-up leren
- Chronologisch of niet-chronologisch --> lesson-up leren
- Flashbacks (paragraaf 70 uit je boek)
- Vertelde tijd (paragraaf 69 uit je boek)

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Fictie-opdracht
- Fictie + non-fictie (paragraaf 4 uit je boek)
- Realistisch + niet-realistisch (paragraaf 31 uit je boek)
- Thema's --> lesson-up leren
- Chronologisch of niet-chronologisch --> lesson-up leren
- Flashbacks (paragraaf 70 uit je boek)
- Vertelde tijd (paragraaf 69 uit je boek)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning: 
0 Uitleg 
0 Opdracht 1 (uitleg): fictie/non-fictie - realistisch/niet-realistisch
0 Opdracht 2: doorkijken 
0 Film kijken
0 Maken opdracht 2
0 Uitleg schrijfvaardigheid
0 Opdracht 3: schrijven 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
leesboek, gedicht, stripverhaal
Non-fictie: echt gebeurde verhalen
krantenbericht, artikel, schoolboek

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
leesboek, gedicht, stripverhaal
Non-fictie: echt gebeurde verhalen
krantenbericht, artikel, schoolboek

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent fictie?
A
Een verzonnen teksten
B
Een zakelijke tekst

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iets kan heel echt lijken (realistisch), maar toch verzonnen zijn.
Is het dan fictie of non-fictie? Leg je antwoord uit!

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

non-fictie is een ...
A
Een waargebeurd verhaal
B
Een verzonnen verhaal

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is non-fictie?

timer
0:10
A
Schoolboek
B
Stripverhaal
C
Sprookje

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
non-fictie

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is fictie?
A
Verzonnen verhalen
B
Nieuwsbericht
C
Informatieve verhalen
D
Autobiografie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Realistisch
B
Niet realistisch

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Realistisch
B
Niet realistisch

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Realistisch
B
Niet realistisch

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thema's
Een nauwkeuriger omschrijving van het verhaal. Dit kun je pas aangeven als je het verhaal hebt gelezen. Voorbeelden van thema's zijn: liefde, dood, opgroeien, geluk, rouwverwerking, schuld(gevoelens), dood en veiligheid. Een verhaal kan meerdere thema's bevatten. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We kijken zo naar de trailer van Achtstegroepers huilen niet.

Beantwoord de volgende vragen:
  1. Welk thema/welke thema's staan centraal? Leg uit aan de hand van de trailer.
  2. Wat komt steeds terug in het verhaal?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

'voorgeschiedenis'
voorbeeld: detective

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologische volgorde 


Een schrijver kan spelen met tijd en flashbacks (terugkijken op een situatie) of flashforwards (in de toekomst kijken) toevoegen. De tijd is dan niet-chronologisch. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Flashback
Bij een flashback wordt er teruggekeken naar iets dat eerder is gebeurd. 
Waarom? 
Bekijk deze filmpjes en geef antwoord op de vraag waarom er soms gebruik wordt gemaakt van een flashback.
                                       

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Flashback
Redenen voor een flashback:
  • spanning (in stukjes een mysterie ontrafelen)
  • uitleggen waarom iemand is zoals hij is (oorlogsverleden, vreselijke (ervaring in de) jeugd)
  • uitleggen hoe iets is ontstaan (bijvoorbeeld hoe een vrij land een dictatuur is geworden)

                                       

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Flashforward
Bij een flashforward wordt er in de toekomst gekeken. Dit kan alleen bij een alwetende verteller (hierover later meer)!
Waarom? Bekijk beide filmpjes en probeer een verklaring te bedenken waarom er soms gebruik wordt gemaakt van een flashforward.


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Flashforward
Redenen voor een flashforward:

  • spanning: je weet als lezer misschien wel hoe het afloopt, maar hoe komt het toch zover? 




Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Vertelde tijd  

De vertelde tijd is de tijd die voorbij gaat in het verhaal 

(bv; Het verhaal begint op 1 januari en eindigt eind maart. De vertelde tijd is drie maanden). 





Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdvertraging
Bij een spannend stukje uit een boek begint de schrijver alles uitgebreid te vertellen. Hij vertraagt de tijd. Zo houd je de spanning erin. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdversnelling
De schrijver slaat stukjes over.
Dit kan je zien aan woorden, zoals: De volgende dag, een paar uur later, toen. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Versnellen: veel tijd gaat voorbij in een korte passage.
Was hier sprake van tijd versnellen of tijd vertragen?
A
versnellen
B
vertragen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kon je dat aan zien?

Slide 36 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies