P3 Schrijven 3: een persoonlijke brief

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Schrijven 3
periode 3
Toetsopdracht: schrijven van een persoonlijke brief
Weging: 3

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
- Je leert begrijpelijk schrijven.
- Je leert over de basisregels voor het schrijven. 
- Je leert een goede persoonlijke brief schrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling
Hier volgt eerst een herhaling van de begrippen
- begrijpelijk schrijven
- de basisregels voor het schrijven

Slide 5 - Tekstslide

Begrijpelijk schrijven
Je schrijft een tekst, omdat je iets wilt vertellen en/of vragen. Bij. wanneer je een persoonlijke brief of e-mail schrijft aan iemand die je goed kent. Het kan ook zo zijn dat je aan meerdere personen tegelijk iets wilt vertellen. Denk aan het schrijven van een verhaal voor in de schoolkrant. 

Slide 6 - Tekstslide

Begrijpelijk schrijven
In elk geval is het belangrijk dat je begrijpelijk schrijft en je boodschap goed overkomt bij de ontvanger.

Slide 7 - Tekstslide

Begrijpelijk schrijven
Hoe doe je dat? 
Je tekst moet dan voldoen aan een aantal basisregels. In deze les  gaan we in op deze basisregels. Vervolgens ga je deze regels toepassen bij het uitvoeren van de schrijfopdracht. 

Slide 8 - Tekstslide

De basisregels
1. Toepassen van de spellingsregels
2. Goede structuur van je tekst: maak alinea’s
3. Zorg voor correct taalgebruik

Slide 9 - Tekstslide

1. Toepassen van de spellingsregels
Allereerst is het toepassen van de spellingsregels heel belangrijk. Kijk maar eens naar de volgende tekst:

Slide 10 - Tekstslide

2. Goede structuur van je tekst: alinea’s
- Maak alinea's
- Schrijf een inleiding
- Schrijf het middenstuk met deelonderwerpen
- Schrijf een slot

Slide 11 - Tekstslide

Alinea’s
Een tekst die alleen uit losse zinnen bestaat, is niet vlot leesbaar. Een goede tekst bestaat uit logisch gerangschikte stukjes tekst: de alinea's



Slide 12 - Tekstslide

Alinea's
Voordat je een alinea gaat schrijven, moet je natuurlijk weten wat je de lezer gaat vertellen. Hoe bepaal je dat?
Met de alinea’s in je verhaal hak je het onderwerp van je tekst in stukjes.
Het is handig om, voordat je gaat schrijven, al vluchtig voor jezelf op een rij te zetten welke deelonderwerpen je in de verschillende alinea’s gaat schrijven. 


Slide 13 - Tekstslide

Alinea's
Een langere tekst bestaat uit een inleiding, (meestal één alinea), een middenstuk ofwel kern (vaak meerdere alinea’s) en het slot of de afsluiting (meestal één alinea).

Slide 14 - Tekstslide

Hoe geef je alinea's in een tekst aan?
Sla tussen de inleiding en de kern een regel over. 
Sla tussen de kern en de afsluiting een regel over. 
Als de kern uit meerdere alinea’s bestaat, sla dan ook steeds een regel over tussen deze alinea’s. 
Dit overslaan van regels noemen we ook wel witregels.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Inleiding
De inleiding begint met een zin die je lezer(s) nieuwsgierig maakt. Dit kun je doen aan de hand van een voorbeeld of anekdote (grappig verhaaltje) over het onderwerp. 
Vervolgens kondig je aan wat de lezer(s) in de volgende zinnen kan/kunnen verwachten. Dat is een zogenoemde kernzin.

Slide 17 - Tekstslide

Middenstuk 
In het middenstuk van je tekst ga je dieper in op de verschillende onderdelen van je onderwerp. Ieder deel krijgt een aparte alinea. 
De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste zin van de alinea: de kernzin. 

Slide 18 - Tekstslide

Middenstuk 
Met de alinea’s in je verhaal hak je het onderwerp van je tekst in stukjes. In elke alinea behandel je een deel van je verhaal. We noemen dit een deelonderwerp. Zo kunnen in een tekst over brand in een school de alinea's bijvoorbeeld gaan over: hoe is de brand ontstaan, hoe is de brand geblust, welke schade is er en hoe moet het nu verder met de leerlingen?



Slide 19 - Tekstslide

deelonderwerpen in middenstuk
Het is handig om, voordat je gaat schrijven, al vluchtig voor jezelf op een rij te zetten welke deelonderwerpen je in de verschillende alinea’s gaat  behandelen.

Slide 20 - Tekstslide

Middenstuk 
Door signaalwoorden ofwel verbindingswoorden te gebruiken kun je nog meer samenhang aanbrengen in je tekst.  
Voorbeelden van verbindingswoorden/signaalwoorden zijn: ten eerste, bovendien, vervolgens, ook, maar, bijvoorbeeld, want, als, doordat etc

Slide 21 - Tekstslide

Slot
In het slot wordt vaak de belangrijkste informatie nog eens herhaald en wordt een conclusie gegeven. De schrijver vertelt in het slot vaak:
• wat de lezer moet weten.
• wat de lezer moet vinden.
• wat de lezer moet doen.
Dit hangt af van het doel van je tekst.


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

3. Zorg voor correct taalgebruik
Dit betekent in de eerste plaats dat de zinnen grammaticaal juist zijn. Grammatica is een systeem van regels waarmee je in een taal woorden en zinnen vormt. Om goede zinnen te maken moet je weten welke woorden bij elkaar horen en op welke plek ze in een zin kunnen staan. Je begrijpt elkaar sneller en beter als de zinsopbouw logisch is.

Slide 24 - Tekstslide

3. Zorg voor correct taalgebruik
Ten tweede is het belangrijk dat je taalgebruik past bij je lezer(s)

Zijn er niet te moeilijke woorden gebruikt? 
Moet ik de lezer met u aanspreken?

Slide 25 - Tekstslide

Even oefenen
Lees de volgende brief.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Helaas zijn er zes foutjes ingeslopen. Kun jij de fouten vinden? Benoem ze.

Slide 28 - Open vraag

Klaar voor het schrijven
Nu we de basisregels hebben besproken, is het tijd voor de schrijfopdracht. Deze opdracht gaan we uitvoeren via een stappenplan, zodat je bij het schrijven steeds goed nadenkt over de basisregels.

Slide 29 - Tekstslide

Schrijfopdracht 3 P3
Het schrijven van een persoonlijke brief.

Slide 30 - Tekstslide

Een persoonlijke brief schrijven

Slide 31 - Tekstslide

Inleiding opdracht
Persoonlijke brieven gaan over persoonlijke onderwerpen, over wat je hebt meegemaakt, je gedachten en je gevoel over iets of iemand. Met de lezer van zo’n brief heb je een persoonlijke band, zoals je moeder, je oma, je vriend(in), je klasgenoot en misschien wel je mentor. Je gebruikt informele taal.

Slide 32 - Tekstslide

Regels voor een persoonlijke brief:
1) Schrijf boven de brief plaats en datum: waar en wanneer je de brief schrijft. Tussen de plaats en de datum (schrijf de maand voluit) staat een komma.

Slide 33 - Tekstslide

Regels voor een persoonlijke brief:
2) Begin de brief met een aanhef: je groet de lezer.

Bijvoorbeeld: Hoi Ashwin of Hey Luna, etc. 
Vergeet niet een komma achter de aanhef te zetten.

Slide 34 - Tekstslide

Regels voor een persoonlijke brief:
3) Zorg voor een goede opbouw: inleiding-kern-slot. 
Begin de eerste zin altijd met een hoofdletter. 
Plaats witregels:
        - Na de plaats en de datum;
        - na de aanhef;
        - na elke alinea.

Slide 35 - Tekstslide

Regels voor een persoonlijke brief:
4) Eindig met de afsluiting (slotgroet): je neemt afscheid van de lezer.   
Bijvoorbeeld: Zie je later of De mazzel, Tot ziens, Groetjes, Liefs etc. Vergeet niet een komma achter de slotgroet te zetten.

Slide 36 - Tekstslide

Regels voor een persoonlijke brief:
5) Zet je naam onder aan de brief
Begin je naam altijd met een hoofdletter.


Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

de opdracht
Schrijf een persoonlijke brief aan je neef, nicht, vriend of vriendin.
Vraag aan je nicht/neef/vriend/vriendin of die het leuk vindt om bij jullie te logeren in de vakantie. 
Doe voorstellen wat jullie samen kunnen gaan doen en schrijf dat jij het erg leuk zou vinden.
(lengte brief = maximaal 1 A4-blad)

Slide 39 - Tekstslide

Ondersteuning bij opdracht
1. Bedenk eerst wat je wil schrijven: hoe gaat het met je neef/nicht/vriend/vriendin (andere familie), hoe gaat het met jou, vraag of je neef/nicht/vriend/vriendin wil komen logeren, wat vinden je ouders daarvan, hoe kan de reis gaan, wat kunnen jullie samen doen, enzovoort. 

Slide 40 - Tekstslide

Ondersteuning bij opdracht
2. Ga schrijven.
3. Denk bij het schrijven aan:
- de aanhef (hallo, beste, enzovoort);
- de indeling (inleiding, midden, slot);
- dat je je naam eronder zet.

Slide 41 - Tekstslide

Ondersteuning bij opdracht
4. Lees het goed door: is het te begrijpen?
5. Verander de volgorde van alinea's als die beter kan.
6. Verbeter spel- en leestekenfouten.
7. Schrijf dan de netversie.

Slide 42 - Tekstslide

Checklist brief
o Staan plaatsnaam en de datum boven aan de brief?
o Is er een passende aanhef gebruikt?
o Is er een begin een midden en een slot?
o Heb je de brief verdeeld in alinea’s?
o Heeft de brief een afzender?
o Zijn de zinnen begrijpelijk?
o Zijn de spellingsregels toegepast?
o Zijn de leestekens goed gebruikt? 

Slide 43 - Tekstslide

Klaar?
Lever de toetsopdracht in bij je docent. 
Deze opdracht heeft de weging 3.

Slide 44 - Tekstslide