Grammatica woordsoorten 2.7

   2.7 Grammatica       Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



 Woordsoorten
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

   2.7 Grammatica       Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



 Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoelen
  • Wat weet je al?
  • Uitleg + aantekeningen
  • Maken
  • Lesdoelen check

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...
  • de woordsoorten zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en lidwoord benoemen.


Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al?(opdracht 1)

Werk in een groepje van drie.
Neem een leeg blaadje.
• De docent zet een timer op twee minuten.
• Bedenk zoveel mogelijk woorden die beginnen met een ‘e’.
• Alles mag, alle woorden die met een ‘e’ beginnen zijn goed!
Noem om de beurt een woord van je blaadje.
• Als een andere leerling het woord ook heeft opgeschreven, zet je allebei een streep door het woord.
• Hebben jullie alle woorden genoemd? Tel nu de woorden die niet doorgestreept zijn.
• Wie de meeste woorden heeft, heeft gewonnen!
• Bewaar je blaadje. Je hebt het straks nog nodig.
timer
2:00
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn woordsoorten?

Bij woordsoorten benoem je elk woord in een zin...

Bij zinsdelen benoem je delen van een zin...

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 6 - Quizvraag

2.7 Aantekeningen zelfstandig naamwoord (zn)
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor:
• mensen: leerlingen, tante
• dieren: hamster, koe
• planten: tulp, eik
• dingen: fietsband, mobieltje



en ook voor:
• namen: Eindhoven, Sarah
• begrippen: liefde, respect

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin:
De docent heeft haar kerstboom al opgezet.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het bn?

Wij gaan naar een mooi land op vakantie.
A
Wij
B
mooi
C
land
D
vakantie

Slide 9 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Het bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over het zelfstandig naamwoord (zn). 

Voorbeeld: De bruine hond. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

De schattige kinderen zagen een piepklein muisje.
Wat is het bn?
A
schattige
B
kinderen, muisje
C
piepklein
D
schattige, piepklein

Slide 12 - Quizvraag

lidwoord

Slide 13 - Woordweb

Aantekeningen Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de – het – een

Een lidwoord (lw) staat nooit alleen. Het lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.


Slide 14 - Tekstslide

Schrijf de zn, bn en lw uit de volgende zin op:

5 december wordt een mooie pakjesavond.
Noteer als volgt:
zn: ...
lw: ...
bn: ....

Slide 15 - Open vraag

Maken 2.7
Opdracht 1 t/m 4
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoelen check

Slide 17 - Tekstslide

Benoem lw, zn, ww en bn:

Het mooie weer zorgt voor vrolijke leerlingen.

Slide 18 - Open vraag

   2.7 Grammatica       Welkom
deel 2
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



 Woordsoorten

Slide 19 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoelen

  • Uitleg  
  • Maken
  • Lesdoelen check

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...
  • de woordsoorten voorzetsel, telwoord en werkwoord benoemen.


Huiswerk af? 1 t/m 4

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden van werkwoorden...

Slide 22 - Woordweb

Aantekeningen werkwoord
Een werkwoord is een doe-woord. Het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 
In een zin kan de vorm van het werkwoord veranderen.
• hele werkwoord: kiezen
• vormen van het werkwoord: kies, kiest, koos, kozen, gekozen

Slide 23 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin:

De docent kan niet wachten tot het kerst is.

Slide 24 - Open vraag

Voorzetsels

Slide 25 - Woordweb

Voorzetsel

Voorzetsels kun je voor het woordje "kast" of "kooi" en voor het woordje "vakantie" zetten. 


Slide 26 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)

Slide 27 - Tekstslide

Op vakantie
Gedurende de vakantie
Tijdens de vakantie
In de vakantie

Slide 28 - Tekstslide

Wat is geen voorzetsel?
A
achter
B
tijdens
C
kast
D
op

Slide 29 - Quizvraag

Telwoorden

Slide 30 - Woordweb

Telwoord (tw)
Telwoorden zijn woorden die hoeveelheid aangeven. 

Makkelijke telwoorden met een cijfer erin: 
een, twee, drie, honderd
eerste, tweede, derde, honderdste

Moeilijke telwoorden (hoeveelheid zonder cijfer): 
veel, weinig, laatste, minste

Slide 31 - Tekstslide

Benoem het tw in de volgende zin:
Het is de laatste toets.
A
Het
B
is
C
laatste
D
toets

Slide 32 - Quizvraag

Benoem zn, lw, ww, bn, tw en vz in de volgende zin:

Mijn tante heeft de paarse bloemen buiten gezet.

Noteer als volgt:
zn: ...
lw: ...
ww: ...

Slide 33 - Open vraag

Maken 2.7

Opdracht 5 t/m 11

Klaar? NUMO
Kijk goed naar de leertekst
timer
15:00

Slide 34 - Tekstslide

Lesdoelen check

Slide 35 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 36 - Quizvraag

Benoem alle woordsoorten uit de volgende zin:

Sinterklaas is weer in Spanje.

Slide 37 - Open vraag

Iedereen krijgt een woordsoort. Schrijf het woordsoort op met een voorbeeld erbij.
VB: lw = het

Slide 38 - Open vraag

   2.7 Grammatica       Welkom
deel 3
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



 Woordsoorten

Slide 39 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoelen
  • Herhalingsvraag
  • Uitleg 
  • Maken
  • Lesdoelen check

Slide 40 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...
  • de woordsoorten zn, ww, lw, vz en tw benoemen.


Slide 41 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten in de volgende zin:

'Ik heb de beste cadeaus gekregen van Sinterklaas.'
Kies uit: zn - lw - ww - bn - vz

Slide 42 - Open vraag

Maken 2.7

Werkblad woordsoorten

Klaar? NUMO woordsoorten
Kijk goed naar de leertekst
timer
20:00

Slide 43 - Tekstslide

Lesdoelen check

Slide 44 - Tekstslide

Wat is een zn?
Welke regel(s) pas altijd je toe om het te vinden?
A
-Je kunt het in meervoud zetten Je kunt het woord verkleinen
B
-Je zet er de/het/een voor -Je controleert of het een naam is met hoofdletter
C
Het is een mens-dier-plant-ding
D
-Het geeft een kenmerk aan -Het is een mens-dier-ding

Slide 45 - Quizvraag

Welke woordsoort is dit:
denk - vind - ga - merk op - vervangen - ijsberen - mocht - verving
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn

Slide 46 - Quizvraag

Welke woordsoort is dit?
tuin - geluk - vrede - wolk - begonia - Wanda - Ghana - HVC - varken
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn

Slide 47 - Quizvraag

Hoeveel ww staan er in deze zin:
Deze medaille zouden we verdiend moeten hebben.
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 48 - Quizvraag

Welke woordsoort is dit?
laatste - eerste - drie - minste - veel
A
tw
B
ww
C
zn
D
bn

Slide 49 - Quizvraag

Welke woordsoort is dit?
Schattige - mooie - gele - vage - piepkleine
A
tw
B
ww
C
zn
D
bn

Slide 50 - Quizvraag