2vwo-C4-§6 TAAL- uitdrukkingen en collocaties

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=uitdrukkingen en collocaties
10 minuten stil lezen
Indien gemaakt, opdrachten bespreken
Start nieuw onderwerp
Aan het werk
 

Telefoon in de kluis?  Chromebook in de tas

Slide 3 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je meer over uitdrukkingen en collocaties


Slide 4 - Tekstslide

Uitdrukkingen en collocaties

Slide 5 - Tekstslide

collocaties
Vaste combinaties van woorden noemen we collocaties.
- ZN met vast WW; 'een besluit nemen'
- Uitdrukkingen met WW; 'de boventoon voeren' (=uitdrukking)
- Uitdrukkingen zonder WW; 'een doorn in het oog'
- Uitdrukkingen met woordpaar; 'pais en vree'
- Uitdrukkingen met woordpaar én vast WW;
   'kant noch wal raken' (=uitdrukking)

Slide 6 - Tekstslide

havo 3-TAAL- uitdrukkingen en collocaties
Collocaties zijn vaste combinaties van woorden die vaak samen voorkomen en een natuurlijke eenheid vormen. Hier zijn enkele voorbeelden van Nederlandse collocaties, ingedeeld per categorie:


1. Werkwoorden + Zelfstandige Naamwoorden
Een beslissing nemen
Honger lijden
Een gesprek voeren
2. Bijvoeglijke Naamwoorden + Zelfstandige Naamwoorden
Hevige regenval
Diepe indruk
Goede gezondheid
3. Werkwoorden + Voorzetsels
Rekening houden met
Toegeven aan
Twijfelen over
4. Zelfstandige Naamwoorden + Voorzetsels
Verlangen naar
Behoefte aan
Invloed op











Slide 7 - Tekstslide

havo 3-TAAL- uitdrukkingen en collocaties

5. Vaste Uitdrukkingen (Idiomatische Collocaties)
De draad oppakken
Een oogje in het zeil houden
Boter bij de vis

6. Adverbia(bijwoorden) + Werkwoorden
Hevig snikken
Zwaar tillen aan
Licht buigen

7. Bijwoorden + Bijvoeglijke Naamwoorden
Zeer belangrijk
Buitengewoon interessant
Redelijk eenvoudig

Slide 8 - Tekstslide

havo 3-TAAL- uitdrukkingen en collocaties
6. Adverbia + Werkwoorden
Hevig snikken
Zwaar tillen aan
Licht buigen

7. Bijwoorden + Bijvoeglijke Naamwoorden
Zeer belangrijk
Buitengewoon interessant
Redelijk eenvoudig



Collocaties zijn belangrijk in taal omdat ze vloeiend taalgebruik bevorderen en 
vaak essentieel zijn om natuurlijk over te komen in een taal. 

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de antwoorden op
drijven / hakken / stoppen / lopen / springen

in de doofpot.....
uit je vel.....
op rolletjes.....
in de pan.....
in het nauw.....
timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Papier is geduldig
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 11 - Quizvraag

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 12 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 14 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 15 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Het schip van de woestijn sjokte in een rustig tempo door het rulle zand naar de oase.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het beeld in de volgende zin:
Bram is de wandelende encyclopedie van de klas.
A
Bram
B
de wandelende encyclopedie
C
de klas

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is niet letterlijk bedoeld?
De storm huilde om het huis.
A
De storm
B
huilde
C
het huis.

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noemen we de vorm van beeldspraak in de volgende zin:
De storm huilde om het huis alsof hem iets werd aangedaan.
A
metafoor
B
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten
Zet het zo in je schrift:
cursus-C
paragraaf -§
bladzijde -blz. 
opdracht- opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 25 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maken weektaak:
 
Taal - §6 uitdrukkingen en collocaties
Oefenen met opdracht 1 t/m 4 blz. 100 en 101


Al het maakwerk is leerwerk.
Als je de theorie niet snapt, kun je de opdrachten ook niet (goed) maken. 







Slide 26 - Tekstslide

2vwo-§6 TAAL- uitdrukkingen en collocaties
s.o. Taal (2x)
- §5 beeldspraak
- §6 uitdrukkingen en collocaties

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide