3H-TAAL-§6 thematische uitdrukkingen en collocaties

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Doel van de les= thematische uitdrukkingen en  collocaties
10 minuten stil lezen
Indien opdrachten gemaakt, dan bespreken

Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis! Chromebook in de tas. Lees en werkboek op tafel.

Slide 3 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


In deze les leer je de de betekenis van een aantal thematische uitdrukkingen en verschillende collocaties herkennen en gebruiken


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Letterlijk taalgebruik
Taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten.
- Kevin is net jarig geweest.

Slide 6 - Tekstslide

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 7 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 8 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 9 - Tekstslide

Iemand aan de tand voelen betekent 'iemand ondervragen, proberen iemand informatie te ontfutselen'. Deze uitdrukking komt uit de paardenhandel, waarbij men de tanden van het paard bevoelde om de ouderdom te bepalen

Slide 10 - Tekstslide

  • Zijn vaste combinaties van woorden.
  • Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.

Wie weet nog een uitdrukking?
Uitdrukkingen

Slide 11 - Tekstslide

Thematische uitdrukkingen
  • Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt. 
  • Veel van deze uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
  • Na regen komt zonneschijn.
  • Blaffende honden bijten niet.
  • Een oogje op iemand hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is letterlijk taalgebruik?
Beschrijf het in je eigen woorden.

Slide 13 - Woordweb

Wat is figuurlijk taalgebruik?
Beschrijf het in je eigen woorden.

Slide 14 - Woordweb

Waarom gebruiken we nog steeds (thematische) uitdrukkingen? Leg uit je in je eigen woorden.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Uitdrukkingen en collocaties

Slide 17 - Tekstslide

collocaties
Vaste combinaties van woorden noemen we collocaties.
- ZN met vast WW; 'een besluit nemen'
- Uitdrukkingen met WW; 'de boventoon voeren' (=uitdrukking)
- Uitdrukkingen zonder WW; 'een doorn in het oog'
- Uitdrukkingen met woordpaar; 'pais en vree'
- Uitdrukkingen met woordpaar én vast WW;
   'kant noch wal raken' (=uitdrukking)

Slide 18 - Tekstslide

havo 3-TAAL- uitdrukkingen en collocaties
Collocaties zijn vaste combinaties van woorden die vaak samen voorkomen en een natuurlijke eenheid vormen. Hier zijn enkele voorbeelden van Nederlandse collocaties, ingedeeld per categorie:


1. Werkwoorden + Zelfstandige Naamwoorden
Een beslissing nemen
Honger lijden
Een gesprek voeren
2. Bijvoeglijke Naamwoorden + Zelfstandige Naamwoorden
Hevige regenval
Diepe indruk
Goede gezondheid
3. Werkwoorden + Voorzetsels
Rekening houden met
Toegeven aan
Twijfelen over
4. Zelfstandige Naamwoorden + Voorzetsels
Verlangen naar
Behoefte aan
Invloed op











Slide 19 - Tekstslide

havo 3-TAAL- uitdrukkingen en collocaties

5. Vaste Uitdrukkingen (Idiomatische Collocaties)
De draad oppakken
Een oogje in het zeil houden
Boter bij de vis

6. Adverbia(bijwoorden) + Werkwoorden
Hevig snikken
Zwaar tillen aan
Licht buigen

7. Bijwoorden + Bijvoeglijke Naamwoorden
Zeer belangrijk
Buitengewoon interessant
Redelijk eenvoudig

Slide 20 - Tekstslide

havo 3-TAAL- uitdrukkingen en collocaties
6. Adverbia + Werkwoorden
Hevig snikken
Zwaar tillen aan
Licht buigen

7. Bijwoorden + Bijvoeglijke Naamwoorden
Zeer belangrijk
Buitengewoon interessant
Redelijk eenvoudig



Collocaties zijn belangrijk in taal omdat ze vloeiend taalgebruik bevorderen en 
vaak essentieel zijn om natuurlijk over te komen in een taal. 

Slide 21 - Tekstslide

Herhaling:
Een collocatie is een combinatie van woorden die vaak samen voorkomen en taalkundig natuurlijk aanvoelt voor moedertaalsprekers. Het gaat om gebruikelijke combinaties, zonder dat ze per se een speciale betekenis krijgen.

📌 Kenmerken: 
 gebaseerd op frequentie en gebruik (statistisch gezien vaak samen voorkomend).
     Doel: natuurlijk klinkend taalgebruik.

📚 Voorbeelden:
"strenge winter"
"harde wind"
"beslissing nemen"
"een fout maken"

Slide 22 - Tekstslide

Een thematische uitdrukking heeft meer te maken met abstracte, figuurlijke betekenis en wordt vaak gebruikt om specifieke thema’s, concepten of ideeën uit te drukken. 

Kenmerken van thematische uitdrukkingen:

Abstracte betekenis: Thematische uitdrukkingen worden vaak gebruikt om abstracte ideeën of thema’s te communiceren, zoals filosofische of ideologische concepten.

Figuurlijk gebruik: Ze bevatten vaak figuurlijk taalgebruik, wat betekent dat de betekenis verder gaat dan de letterlijke interpretatie van de woorden.



Slide 23 - Tekstslide

Contextafhankelijk: Deze uitdrukkingen worden vaak gebruikt in literatuur, filosofie, politiek, en andere contexten waar diepere betekenissen worden gecommuniceerd.

Voorbeelden van thematische uitdrukkingen:

"De strijd tussen goed en kwaad" (figuurlijk, verwijst naar morele conflicten).

"De vergankelijkheid van het leven" (figuurlijk, verwijst naar de tijdelijke aard van het menselijk bestaan).

"Het recht van de sterkste" (figuurlijk, verwijst naar machtsverhoudingen).

Thematische uitdrukkingen zijn dus vaak figuurlijk, omdat ze betekenis overbrengen die verder gaat dan de letterlijke woorden en gebruik maken van symboliek of metaforen.


Slide 24 - Tekstslide

Collocatie 
Thematische uitdrukking
Natuurlijke combinatie van woorden in alledaags gebruik
Abstracte ideeën of thema’s uitdrukken
Kan letterlijk of figuurlijk zijn
Meestal figuurlijk
Alledaags taalgebruik, zowel gesproken als geschreven
Vaak in literatuur, filosofie of academische contexten
Veelvoorkomend en herhaald
Minder frequent, specifiek voor bepaalde thema’s

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Schrijf de antwoorden op
drijven / hakken / stoppen / lopen / springen

in de doofpot.....
uit je vel.....
op rolletjes.....
in de pan.....
in het nauw.....
timer
2:00

Slide 27 - Tekstslide

Papier is geduldig
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 28 - Quizvraag

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 29 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 30 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 31 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 32 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 33 - Quizvraag

Het schip van de woestijn sjokte in een rustig tempo door het rulle zand naar de oase.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het beeld in de volgende zin:
Bram is de wandelende encyclopedie van de klas.
A
Bram
B
de wandelende encyclopedie
C
de klas

Slide 35 - Quizvraag

Welk woord is niet letterlijk bedoeld?
De storm huilde om het huis.
A
De storm
B
huilde
C
het huis.

Slide 36 - Quizvraag

Hoe noemen we de vorm van beeldspraak in de volgende zin:
De storm huilde om het huis alsof hem iets werd aangedaan.
A
metafoor
B
personificatie

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten
Zet het zo in je schrift:
cursus-C
paragraaf -§
bladzijde -blz. 
opdracht- opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 42 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maken weektaak:
 

Taal - §6 uitdrukkingen en collocaties
Oefenen met opdracht 1 t/m 3 
blz. 102 en 103



Snel klaar? Je leest verder in je boek.
Let op: 12 mei  moet je het boek uithebben







Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

3H-TAAL-§6 thematische uitdrukkingen en collocaties

Slide 46 - Tekstslide