In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Todo:
telefoon in de telefoonbak, staat die uit?
liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?
Op tafel heb je liggen:
leesboek
lesboek (blz. 90)
laptop (dicht)
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen
lezen
verder met Lezen (H4, blz. 90)
Slide 2 - Tekstslide
Lezen
Lekker gaan zitten en stil lezen in je leesboek.
Heb je geen boek bij je, dan pak je een Donald Duck.
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
Doel
Na deze les kun je het verschil tussen feiten, meningen en argumenten herkennen en opschrijven.
Slide 4 - Tekstslide
Een feit
A
begint altijd met 'ik vind'.
B
geeft een reden.
C
staat na 'omdat'.
D
is te controleren.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een mening?
A
Iets wat waar is.
B
Iets wat je vindt.
C
Iets wat je kunt controleren.
D
Iets wat niet waar is.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een argument?
A
Iets wat je vindt of wat je denkt.
B
De reden waarom je iets vindt of denkt.
Slide 7 - Quizvraag
Feit of mening?
A
In deze alinea staan alleen feiten.
B
In deze alinea staan alleen meningen.
C
In deze alinea staan feiten én meningen.
D
In deze alinea staan geen feiten en geen meningen.
Slide 8 - Quizvraag
Een schrijver legt zijn mening uit met argumenten. Wat is in deze zin het argument?
Ik ga graag naar Zuid-Frankrijk, want daar schijnt de zon vaak.
A
Ik ga graag naar Zuid-Frankrijk,
B
want daar schijnt de zon vaak.
Slide 9 - Quizvraag
Je ouders hebben een huisje geboekt voor de zomervakantie. Jullie gaan naar Zandvoort (aan de kust). 1. Schrijf iets op over de vakantie in Zandvoort, wat controleerbaar is (feit). 2. Schrijf op wat je van een vakantie in Zandvoort vindt (mening). Begin je zin met: Ik vind....
Slide 10 - Open vraag
Je ouders hebben een huisje geboekt voor de zomervakantie. Jullie gaan naar Zandvoort (aan de kust). Je hebt net je mening daarover gegeven. 1. Schrijf op waarom je dat vindt (argument). Gebruik daarvoor signaalwoorden als: want, omdat, daarom of namelijk. 2. Schrijf een voorbeeld op die bij je argument hoort.
Slide 11 - Open vraag
Doel van deze les:
Je kunt het verschil tussen feiten, meningen en argumenten herkennen en opschrijven.
Slide 12 - Tekstslide
Je kunt het verschil tussen feiten, meningen en argumenten herkennen en opschrijven.