M3: grammatica 3.8 (spelling en hoofd- en bijzinnen)

Grammatica
en
Spelling
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
en
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen
Nakijken
3.8 spelling
Opdrachten

23 mei: toets spelling en grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Boekopdracht inleveren: 16 april
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken 3.7: 10
Controle

Veel controles deze periode, moeilijke stof die goed geoefend moet worden :-)

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken 3.7: 10
a Als je          drie keer per week een vleesloze dag inlast, zal      het     jou      aan weinig
    vw psv-o htw    zn     vz     zn     lw         bn           zn   zww  hww  psv-o  psv-v vz     htw
ontbreken met hun  tien toprecepten.
zww                vz   bzv  htw     zn

b Zij   probeerden de pizza met ons laatste restje saus te besmeren,
psv-o zww                  lw zn       vz    bzv     rtw       zn       zn    vz    zww
terwijl  jouw vader  haar  ‘bellissima’ noemde.
vw         bzv      zn       psv-v      bn                 zww

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken 3.7: 10
c Zijn compliment was gericht aan de tomatensaus maar deed  mijn moeders
      bzv      zn               hww zww      vz    lw            zn               vw     hww   bzv      zn
beide wangen blozen.
htw        zn            zww

Slide 6 - Tekstslide

3.8 spelling
Eerst even kennis ophalen...

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het infinitief (van een werkwoord)?

Slide 8 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 9 - Open vraag

Hoofd- en bijzinnen
Je kan een hoofdzin en bijzin van elkaar onderscheiden door naar de plaats van de persoonsvorm te kijken. In een hoofdzin staat deze namelijk altijd (bijna) vooraan, terwijl hij in een bijzin meestal verder naar achteren staat. 

Voorbeeld: Sanne plukt appels van een boom, omdat ze een appeltaart wil bakken.

Slide 10 - Tekstslide

Welke uitgang heeft een werkwoord in de tegenwoordige tijd?
A
Alleen de stam of stam+t
B
Je moet het werkwoord verlengen, dan hoor je de uitgang
C
Gebruik 't Kofschip
D
Alleen de stam of stam +t of +d

Slide 11 - Quizvraag

t.t en v.t.

Slide 12 - Tekstslide

v.d. 
Voltooid deelwoorden schrijf je zo kort mogelijk op
(het vergrote raam)

Ik trainde (v.t.) - ik heb getraind (v.d.)
Ik hakte - ik heb gehakt
9 van de 10 keer hoor je automatisch wat de uitgang moet zijn

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag! In stilte
In je werkboek:
3.8
4, 5, 8a


Klaar? Dan ga je lezen/werken aan boekopdracht

Slide 14 - Tekstslide