4H NOVA H3 samenvatting_2021

4HAVO Samenvatting NOVA H3
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4HAVO Samenvatting NOVA H3

Slide 1 - Tekstslide

In deze les
  1. verklaren we het verschil in stroomgeleiding tussen stoffen aan de hand van de soort deeltjes en de bindingen in die stoffen
  2. verklaren we met bindingen tussen moleculen het verschil tussen hydrofiel en hydrofoob 

Slide 2 - Tekstslide

Op basis van stroomgeleiding kunnen we stoffen indelen in drie groepen:

Slide 3 - Tekstslide

Stoffen indelen in 3 groepen:
Op basis van stroomgeleiding kunnen we stoffen indelen in drie groepen. Deze groepen hebben de volgende namen:

Slide 4 - Tekstslide

Macro - Micro
Bij scheikunde proberen we de waarnemingen en eigenschappen van stoffen te verklaren.
Dit doen we met het deeltjesmodel.
Het verschil in stroomgeleiding kunnen we verklaren met het soort atomen waaruit een stof is opgebouwd.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Een moleculaire stof bestaat uit:
A
Metaalatomen
B
Niet-metaalatomen
C
Metaalatomen en niet-metaalatomen
D
Edelgassen

Slide 7 - Quizvraag

Een moleculaire stof geleid elektrische stroom in de volgende fasen:
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Niet
D
Gas

Slide 8 - Quizvraag

Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.
TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?
METALEN
ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
water
natriumjodide
koperoxide
calcium
koolstof
methaan
goud
kaliumfluoride
kwik

Slide 9 - Sleepvraag

Deel de stoffen in bij de juiste groep. Namen en formules van stoffen kun je vinden met Binas 66A,B en 99
wolfraam
calcium
broom
bruinsteen
zand
aardgas
lithium
ammoniak
ongebluste kalk

Slide 10 - Sleepvraag

Bekijk dit filmpje op de volgende dia in LU

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

3

Slide 14 - Video

00:05-00:08
demi-water = zuiver water

Slide 15 - Tekstslide

00:11
in welke groep hoort demi-water als je kijkt naar de stroomgeleiding?
A
metalen
B
zouten
C
moleculaire stoffen

Slide 16 - Quizvraag

00:19
Hoe komt het dat kraanwater wel een klein beetje de stroom kan geleiden? Noteer hier jouw idee:

Slide 17 - Open vraag

stroomgeleiding verder verklaard
In het filmpje zie je dat zuiver water (demi-water) geen stroom geleidt, maar water met opgelost badzout wel.
Om dit verschil te begrijpen, moeten we nog wat beter kijken naar de deeltjes waaruit moleculaire stoffen en zouten zijn opgebouwd.

Slide 18 - Tekstslide

ionen en moleculen
moleculaire stoffen zijn opgebouwd uit moleculen.
Dit zijn groepjes van niet-metaal atomen. Een molecuul heeft geen lading en kan daarom geen stroom geleiden

Een zoutoplossing kan wel stroom geleiden. De metaal- en niet-metaalatomen vormen geladen deeltjes: ionen

Slide 19 - Tekstslide

vormen moleculen
vormen
ionen
atomen vormen samen ionen óf moleculen

Slide 20 - Tekstslide

vorming ionen
Een metaalatoom staat heel makkelijk een elektron af aan een niet-metaalatoom
Er ontstaan dan geladen deeltjes, omdat het aantal protonen niet meer gelijk is aan het aantal elektronen

Slide 21 - Tekstslide

Na
aantal p+: 11
aantal e-: ....
lading = ...
Cl
aantal p+: 17
aantal e-: ....
lading = ...
Na+
aantal p+:...
aantal e-: ....
lading = ...
Cl-
aantal p+:...
aantal e-: ....
lading = ...
Noteer de formule van het deeltje en tel hoeveel protonen en elektronen er aanwezig zijn. Hoeveel lading blijft er over als je de lading van alle protonen en elektronen in het deeltje optelt?
opdracht

Slide 22 - Tekstslide

Na
aantal p+: 11
aantal e-: 11
lading = 0
Cl
aantal p+: 17
aantal e-: 17
lading = 0
Na+
aantal p+: 11
aantal e-: 10
lading = 1+, want
(11x 1+) + (10x1-) = 1+
Cl-
aantal p+:17
aantal e-: 18
lading = 1-, want (17+) + (18-) = 1-
Na en Cl zijn ongeladen ATOMEN: aantal p = aantal e
Na+ en Cl- zijn geladen IONEN: aantal p is NIET gelijk aan aantal e

Slide 23 - Tekstslide

IONEN
  • een geladen atoom noem je een ion
  • Een negatief ion heeft meer elektronen dan protonen
  • een positief ion heeft minder elektronen dan protonen
Een zout is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Verschil stroomgeleiding bij metalen en zouten
Voor stroomgeleiding zijn geladen deeltjes nodig die vrij kunnen bewegen.
Bij metalen zijn dit elektronen. Deze kunnen ook vrij bewegen tussen de atomen in de vaste stof
Bij zouten zijn dit ionen. Deze kunnen niet vrij bewegen in de vaste stof, maar wel als de stof gesmolten of opgelost is.

Slide 26 - Tekstslide


GOUD DER DWAZEN
Hiernaast zie je een brokje pyriet (FeS). Het wordt ook wel "Fools Gold" genoemd, omdat het erg op goud (Au) lijkt. Met welk eenvoudig proefje kun je aantonen dat dit brokje pyriet is en geen goud? Leg uit.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

3

Slide 31 - Tekstslide

De Vanderwaalsbinding is een binding tussen atomen.
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

De binding tussen moleculen die moleculen bij elkaar houden heten:
A
atoombindingen
B
covalentebindingen
C
vanderwaalsbinding

Slide 33 - Quizvraag

Het aantal bindingen dat een atoomsoort aan kan gaan noemen we:
A
Covalente binding
B
Atoombinding
C
Vanderwaalsbinding
D
Covalentie

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een andere naam voor atoombinding?
A
Molecuulbinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding
D
Covalante binding

Slide 35 - Quizvraag

Welke binding verbreekt bij het verdampen van een stof?
A
Atoombinding
B
Covalente binding
C
Metaalbinding
D
Vanderwaalsbinding

Slide 36 - Quizvraag

Welke stof heeft het hoogste kookpunt op basis van molecuulmassa?

H2S
H2O
A
H2O
B
H2S

Slide 37 - Quizvraag

Molecuulmassa en kookpunt
Hoe hoger de molecuulmassa, hoe sterker de vanderwaalsbinding, hoe hoger het kookpunt. 
Echter:
H2S      34,081                -60 graden (210 K)
H2O     18,015                100 graden (373 K)
NH3     17,031                 -33 graden (240 K)
PH3      33,994                -88 graden (185 K)

Slide 38 - Tekstslide

Waterstofbruggen
  • OH en NH groepen zijn bijzonder
  • Extra sterke binding tussen moleculen = waterstofbrug (H-brug)
  • Veroorzaakt door polaire atoombinding
  • Die wordt weer veroorzaakt door elektronegativiteit
  • H-brug is sterker dan vanderwaalsbinding, maar minder sterk dan atoombinding



Slide 39 - Tekstslide

Waterstofbrug en kookpunt
  • Doordat de H-brug sterker is dan de vanderwaalsbinding, verklaart dit een verhoogd kookpunt van een stof wanneer de moleculen H-bruggen kunnen vormen. 
  • Voorbeeld: H2O heeft een hoger kookpunt dan H2S
H2O kookt bij 100°C (373K) > molecuul heeft -OH groep, H-bruggen tussen moleculen
H2S kookt bij -60°C (213 K) > molecuul heeft geen -OH of -NHgroep, dus alleen vanderWaalsbinding tussen moleculen

Slide 40 - Tekstslide

Teken 2 moleculen ammoniak en 2 moleculen water en minimaal 3 waterstofbruggen tussen de moleculen.

Slide 41 - Open vraag

Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.

CH4 (methaan), C2H6 (ethaan), CH3OH (methanol)
A
methaan, ethaan, methanol
B
ethaan, methaan, methanol
C
methanol, ethaan, methaan
D
methanol, methaan, ethaan

Slide 42 - Quizvraag

Uitleg quizvraag
  • Methanolmoleculen kunnen als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep. 
  • Ethaanmoleculen hebben een hogere massa dan methaanmoleculen, dus de vanderwaalsbinding tussen ethaanmoleculen is sterker dan tussen methaanmoleculen.
  • De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
  • Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.

Slide 43 - Tekstslide

Mengen of niet?
Stoffen met dezelfde soort bindingen tussen de moleculen kunnen goed met elkaar mengen:
"soort zoekt soort"

stoffen met H-bruggen mengen met stoffen met H-bruggen
stoffen met vdW-bindingen mengen met stoffen met vdW-bindingen

Slide 44 - Tekstslide

Hydrofiel en hydrofoob
Een stof die goed met water mengt = hydrofiel
(moleculen kunnen voldoende H-bruggen vormen)

Een stof die niet goed met water mengt = hydrofoob
(moleculen kunnen geen of te weinig H-bruggen vormen)

Slide 45 - Tekstslide

Wanneer hydrofiel?
Hydrofiel als het molecuul: 
  • 1 of meer OH- of NH-groepen heeft en de rest van het molecuul niet te groot is
  • met "rest niet te groot" bedoelen we: max 4 C's voor 1 OH of NH groep

Alle andere stoffen zijn hydrofoob

Slide 46 - Tekstslide

Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee

Slide 47 - Quizvraag

Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee

Slide 48 - Quizvraag

Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee

Slide 49 - Quizvraag

Hydrofiel is
A
Wateraantrekkend
B
Waterafstotend
C
Vuilafstotend
D
Vochtinbrengend

Slide 50 - Quizvraag

In welke van deze twee tekeningen is de waterstofbrug correct getekend?
A
Zowel in 1 als in 2.
B
Alleen in 1.
C
Alleen in 2.
D
In geen van beide.

Slide 51 - Quizvraag

Leg op microniveau uit dat glucose goed kan oplossen in water.

Slide 52 - Open vraag

Leg op microniveau uit welke stof beter in water oplost
a. methanol

b. pentaan-1-ol
CH3OH
CH3CH2CH2CH2CH2OH

Slide 53 - Open vraag