Present simple: questions & negations

PRESENT SIMPLE: QUESTIONS & NEGATIONS
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

PRESENT SIMPLE: QUESTIONS & NEGATIONS

Slide 1 - Tekstslide

LEARNING GOALS
By the end of this lesson:

  • You know how to make questions and negations using the present simple.

Slide 2 - Tekstslide

Recap: hoe maken we vraagzinnen met to be?

Slide 3 - Open vraag

Recap: hoe maken we vraagzinnen met to have got?

Slide 4 - Open vraag

Recap: hoe maken we ontkenningszinnen met to be?

Slide 5 - Open vraag

Recap: hoe maken we ontkenningszinnen met to have got?

Slide 6 - Open vraag

PRESENT SIMPLE: QUESTIONS & NEGATIONS
De werkwoorden to be en to have got zijn uitzonderingen op de standaardregel.

Normaal gesproken gebruiken we het werkwoord to do om vraagzinnen en ontkenningszinnen te maken.

Het werkwoord to do wordt als volgt vervoegd:

  • I / you / we / they do
  • He / she / it does

Slide 7 - Tekstslide

PRESENT SIMPLE: QUESTIONS
Bij vragen zetten we een passende vorm van het werkwoord to do vooraan de zin.

I feel good. -> Do you feel good?
He looks happy. -> Does he look happy? 

Let op: omdat we het werkwoord to do vervoegen voor he / she / it (does), zetten we het andere werkwoord in de volledige werkwoordsvorm. Looks -> look

Slide 8 - Tekstslide

PRESENT SIMPLE: NEGATIONS
Bij ontkenningen zetten we een passende vorm van het werkwoord to do + not tussen het persoonlijk voornaamwoord / onderwerp en het werkwoord.

I feel good. -> I do not / don't feel good.
He looks happy. -> He does not / doesn't look happy.

Let op: omdat we het werkwoord to do vervoegen voor he / she / it (does), zetten we het andere werkwoord in de volledige werkwoordsvorm. Looks -> look

Slide 9 - Tekstslide

PRESENT SIMPLE: QUESTIONS & NEGATIONS
Maak vraagzinnen en ontkenningszinnen.

  1. They write e-mails every day.
  2. You watch a lot of TV.
  3. He reads the newspaper.
  4. She is good at dancing.
  5. You drink a lot of tea.
  6. He has got a nice car.
  7. They like vegetables.
  8. She catches a cold every winter.

Slide 10 - Tekstslide

LEARNING GOALS
Now you know:

  • How to make questions and negations using the present simple.

Slide 11 - Tekstslide