H4 Thema 5 B3 Het zenuwstelsel

Als een klier geen afvoerbuis heeft, welk type klier kan dit dan zijn?
A
Speekselklier
B
Traanklier
C
Zweetklier
D
Hormoonklier
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Als een klier geen afvoerbuis heeft, welk type klier kan dit dan zijn?
A
Speekselklier
B
Traanklier
C
Zweetklier
D
Hormoonklier

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline
Glucagon
Glucose-gehalte stijgt
Glucose-gehalte daalt

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze klieren is een exocriene klier?
A
Alvleesklier
B
Hypofyse
C
Zweetklier
D
Bijnier

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen worden gemaakt in               
Hormonen zijn                       of  
Nadat ze gemaakt gaan de hormonen door 
de cellen uit het bloed in.
Alleen bij cellen met de juiste                            kan een hormoon binden.
De binding van het hormoon zorgt voor een  
binnen de cel (andere genexpressie)
exocytose
reactie
hormoonklieren
eiwitten
receptor
vetten

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stap 0:  Je bent flink aan het sporten geweest, je hebt gezweet
Stap 2
Stap 1
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).

Via de hypofyse komt ADH in het bloed.

ADH bereikt de nieren en nieren gaan meer water terugresorberen

De osmotische waarde van het bloed daalt.

Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere (gewenste) osmotische waarde.

De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.

De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken en via hypofyse uit te scheiden

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klier is een endocriene klier?
A
Geslachtsklier
B
Hypofyse
C
Schildklier
D
Talgklier

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bs 3 Het zenuwstelsel

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
1. Je kunt in een afbeelding de belangrijkste delen van het zenuwstelsel noemen.

2. Je kunt uitleggen welke vier hoofdfuncties het zenuwstelsel heeft.

3. Je kunt van elk type zenuwcel zijn functie(s) beschrijven.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking zenuwstelsel
- Even bedenktijd

- Wat zie je hier gebeuren en hoe lopen de prikkels/ impulsen etc. 



timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zenuwcel
(neuron)
Zenuwcel bestaat uit:
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zenuwcel
(neuron)
Zenuwcel bestaat uit:
1. Dendriet
2. Cellichaam
3. Celkern
4. Axon
5. Myelineschede
6. Synaps

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zenuwcel (neuron)
  1. Dendriet: impuls ontvangen
  2. Cellichaam: celorganellen
  3. Celkern: regelen celprocessen
  4. Axon: vervoert impuls naar synaps
  5. Myelineschede: verhogen impulssnelheid, isolatie
  6. Synaps: uiteinde axon, impuls springt over naar volgende zenuwcel

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drempelwaarde

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Impulsfrequentie
Hoe vaak een impuls ontstaat
Zwakke prikkel:
Lage impulsfrequentie

Sterke prikkel:
Hoge impulsfrequentie

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Synaps
  • Ruimte tussen twee zenuwcellen geleidt geen impulsen
  • Neurotransmitters geproduceerd als impuls bij einde axon aankomt
  • Neurotransmitters losgelaten in synaptische spleet
  • Binden aan receptoren volgende zenuwcel
  • Nieuwe impuls ontstaat

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komen impulsen van zintuigcellen in de hersenen?
  1. Zintuigcel zet prikkel om in impuls.
  2. Impuls gaat langs gevoelszenuw naar het ruggenmerg.
  3. Impuls wordt overgegeven van gevoelszenuw naar schakelzenuwcel.
  4. via schakelzenuwcellen komt impuls in hersenen, bewustwording

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zenuw = een bundel uitlopers van zenuwcellen

dus: Zenuw > zenuwcel

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruggenmerg

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kleine hersenen
De kleine hersenen coördineren de samenwerking van je spieren. Je kleine hersenen laten hiervoor een aantal spieren precies op tijd hun werk doen. 

De kleine hersenen zorgen dus voor coördinatie. 


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hersenstam
De hersenstam bestuurt vitale levensfuncties als hartslag, ademhaling en bloeddruk.

Reflexen worden geregeld door de hersenstam
 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk gedeelte van het zenuwstelsel stuurt deze bewegingen aan?
A
animaal
B
autonoom
C
vegetatief

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Nummer 1 is:
A
axon
B
cellichaam
C
dendriet
D
synaps

Slide 30 - Quizvraag

Referentie:
http://www.homeopathienetwerk.nl/wp-content/uploads/Zenuwcel_klein-300x180.jpg
Welk onderdeel van het zenuwstelsel is geen onderdeel van het centraal zenuwstelsel
A
Ruggenmerg
B
Grote hersenen
C
Hersenstam
D
Zenuwen

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ander woord voor zenuwcel?
A
leukocyt
B
fagocyt
C
neurotransmitter
D
neuron

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort hier niet bij?
A
centraal
B
hersenen
C
perifeer
D
ruggenmerg

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke 3 typen
zenuwcellen zijn er?

Slide 34 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Een axon is altijd langer dan een dendriet.
A
ja
B
nee, alleen bij een motorisch neuron
C
nee, alleen bij een schakelneuron
D
nee, alleen bij een sensorisch neuron

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat past bij het autonome zenuwstelsel?
A
Bewust
B
Onbewust
C
Willekeurig
D
Onwillekeurig

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een onderverdeling van het autonome zenuwstelsel?
A
centraal en perifere zenuwstelsel
B
axon en dendriet
C
parasympatisch en orthosympatisch
D
motorische en sensorische zenuw

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1
2
3
4
5
6
7
8
Zintuig -> impuls
Koud water prikkel
Bewustwording
Bewegingszenuw
Gevoelszenuw
Schakelzenuwcellen
Impuls
Impuls naar hersenen

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
1. Je kunt in een afbeelding de belangrijkste delen van het zenuwstelsel noemen.

2. Je kunt uitleggen welke vier hoofdfuncties het zenuwstelsel heeft.

3. Je kunt van elk type zenuwcel zijn functie(s) beschrijven.


Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zelf aan de slag
19 t/m 26
timer
5:00

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actiepotentiaal (BINAS 88F)

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actiepotentiaal

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies